Herstructurering, collectief ontslag en sluiting

Mr. Hanne Cattoir (Claeys & Engels)

Webinar op donderdag 17 oktober 2024


Sociaal strafwetboek:
een grondige hervorming werd goedgekeurd

Mr. Kenny Decruyenaere en mr. Veerle Van Keirsbilck (Claeys & Engels)

Webinar op donderdag 5 december 2024

Arbeidstijd zonder arbeid (Bellaw/SoConsult)

Auteur: Willy van Eeckhoutte (Bellaw/SoConsult)

Dat arbeid en arbeidstijd verschillende zaken zijn, blijkt duidelijk uit de definitie van arbeidstijd in de Arbeidswet, waarnaar het Hof van Cassatie in het hieronder nader aangewezen arrest verwijst: van arbeidstijd is sprake wanneer de werknemer ter beschikking staat van de werkgever, ook al verricht hij geen arbeid.

Op grond van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Hof van Cassatie is het al langer duidelijk dat ook de tijd gedurende dewelke een werknemer waakt of van wacht is, onder bepaalde voorwaarden arbeidstijd kan zijn. Ook daarvan is een toepassing te vinden in het hier besproken cassatiearrest. Is volgens het arrest als arbeidstijd te beschouwen, de wachttijd van een werknemer gedurende dewelke hij permanent ter beschikking moet zijn en op hem verplichtingen rusten, meer bepaald wat betreft de tijdspanne waarbinnen hij het werk moet kunnen aan- of hervatten, die zijn mogelijkheid om vrij de tijd te besteden waarin hij niet als gevolg van een oproep moet werken, objectief en zeer aanzienlijk beperken. Dat die werknemer niet verplicht is op de arbeidsplaats, in zijn woonplaats of op een andere plaats te verblijven, doet daaraan geen afbreuk.

De vergoeding van arbeidstijd zonder arbeid

Eveneens een uitgemaakte zaak is dat niet-actieve wachturen niet op dezelfde wijze moeten worden vergoed als effectief gepresteerde arbeidsuren. Er kan dus een andere vergoeding voor worden bepaald (Sociaal Compendium Arbeidsrecht 2023-2024, nr. 1949).

Geen uitgemaakte zaak was en is hoe arbeidstijd zonder arbeid moet worden vergoed als daarover niets is overeengekomen.

Helaas biedt het hieronder nader aangewezen cassatiearrest van 13 november 2023 niet echt een antwoord op deze vraag.

Het Hof overweegt dat voor arbeidsprestaties van verschillende aard (“des prestations de travail de nature différente) in een verschillend loon kan worden voorzien. Niemand zal daaraan ooit hebben getwijfeld.

Evenmin zeer problematisch lijkt de daaropvolgende overweging van het Hof: wanneer het loon is vastgesteld per arbeidsuur, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt naargelang van de aard van de prestaties, dan is dat loon verschuldigd voor het geheel van de uren arbeid die zijn verricht in uitvoering van de arbeidsovereenkomst.

Maar dan komt het. Het Hof voegt daaraan toe dat dit ook het geval is: datzelfde loon is ook verschuldigd voor de uren wachtdienst die arbeidstijd vormen (“les heures de garde à domicile qui constituent du temps de travail”). En het arrest sluit af met de beslissing dat faalt naar recht, het cassatiemiddel dat aanvoert dat wachturen slechts recht geven op het loon voor de andere arbeidsprestaties (“la rémunération des autres prestations de travail”) wanneer de overeenkomst van de partijen of de collectieve arbeidsovereenkomst daarin voorziet voor die bijzondere arbeidstijd (“pour ce temps de travail particulier”).

Hier wordt het onderscheid tussen arbeid en arbeidstijd toch opgegeven.

De ontbrekende schakel lijkt te zijn dat wachttijd ook arbeid kan zijn, bv. als waken precies het voorwerp is van de arbeidsovereenkomst. Maar men moet dat dan ook zo overeengekomen zijn of het moet blijken zo te zijn. Dan is het aangewezen duidelijk te zeggen dat dit het geval is.

Toemaatje

In hetzelfde arrest beslist het Hof van Cassatie ook nog dat een regel van het nieuwe bewijsrecht van het Burgerlijk Wetboek onmiddellijk van toepassing is op lopende procedures, ook met betrekking tot het bewijs van situaties die ontstaan zijn vóór de inwerkingtreding van die regel en te kaderen zijn in de uitvoering van een (arbeids)overeenkomst. Het gaat om de op 1 november 2020 in werking getreden regel volgens dewelke de rechter met een bijzondere motivering en in het licht van uitzonderlijke omstandigheden kan bepalen wie de bewijslast draagt wanneer de toepassing van de gewone bewijslastregels kennelijk onredelijk zou zijn.

Bron: Cass. 13 november 2023, S.23.0011.F

Bron: Bellaw/SoConsult

» Bekijk alle artikels: Arbeid & Sociale zekerheid