Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024

Europese bevoegdheidsverdeling in verzekeringszaken: dagvaarding van verzekeraar en verzekerde in verschillende lidstaten (Schuermans Advocaten)

Auteur: Schuermans Advocaten

Op 9 december 2021 moest het Hof van Justitie oordelen over de rechtsmacht van een rechter uit het Verenigd Koninkrijk. Ondanks de Brexit, was de Brussel Ibis Verordening (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken) nog van toepassing. De zaak was immers ingeleid vóór 1 januari 2021 (art. 67.1 Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap van Atoomenergie).

BT, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, had een vakantiehuis gehuurd in Spanje. Het vakantiehuis was eigendom van EB, woonachtig in Ierland. EB had een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten met een verzekeraar gevestigd in Spanje. Tijdens het verblijf in het vakantiehuis, viel BT op de patio waardoor zij een letsel opliep.

BT stelde een vordering in tegen EB, alsook een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar, beide voor de Engelse rechtbank.

Als een rechtstreekse vordering tegen een aansprakelijkheidsverzekeraar mogelijk is naar nationaal recht – zoals overigens ook in België het geval is – dan kan de benadeelde de verzekeraar oproepen in het land waar hij woont (art. 11.1 b) en art. 13.2 Brussel Ibis). In dit geval was dat dus het Verenigd Koninkrijk. De verzekeraar verzette zich niet tegen deze rechtsmacht.

Wel problematisch was de rechtsmacht om te oordelen over de vordering van de benadeelde BT tegen EB. Het slachtoffer beriep zich zowel op een contractuele verplichting als op een onrechtmatige daad. Het arrest van het Hof van Justitie gaat niet verder in op de bepalingen uit Brussel Ibis die normaliter ingeroepen zouden kunnen worden. Op basis van de beperkte feiten die uiteengezet zijn in het arrest, kunnen we afleiden dat de volgende bepalingen mogelijks relevant zijn:

  • artikel 24.1, rechtsmacht bij verhuur van onroerende goederen: de lidstaat waar het onroerend goed gelegen is, in casu Spanje;
  • artikel 7.1 a), rechtsmacht bij verbintenissen uit overeenkomst: de lidstaat waar de verbintenis is uitgevoerd om uitgevoerd moet worden, in casu Spanje;
  • artikel 7.1 b), rechtsmacht bij verbintenissen uit onrechtmatige daad: de lidstaat waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, in casu Spanje.

BT wilde echter dat de Engelse rechter zich ook zou uitspreken over haar vordering tegen EB en dat zou niet kunnen op grond van bovenstaande bepalingen. BT beriep zich vervolgens op artikel 13.3:

“Indien de wettelijke bepalingen betreffende deze rechtstreekse vordering het in het geding roepen van de verzekeringnemer of de verzekerde regelen, is hetzelfde gerecht ook te hunnen opzichte bevoegd.”

De Engelse rechter stelde een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie. Kan een lidstaat zich in geval van een rechtstreekse vordering tegen een verzekeraar, ook bevoegd verklaren om te beslissen over een vordering tot schadevergoeding tegen zijn verzekeringnemer of verzekerde, ook al is die laatste niet door de verzekeraar in het geding geroepen?

Het Hof beantwoordde die vraag negatief.

De artikelen 10-16 Brussel Ibis (bevoegdheid in verzekeringszaken) zijn bijzondere bevoegdheidsregels die enkel van toepassing zijn als noodzakelijkerwijs een kwestie omtrent de rechten en plichten uit een verzekeringsbetrekking tussen de partijen bij die zaak rijst.

De vordering die is ingesteld tegen een aansprakelijke partij kan niet als een vordering in verzekeringszaken worden beschouwd op de enkele grond dat de vordering voortvloeit uit dezelfde feiten als de rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar of op de enkele grond dat er een discussie is tussen het slachtoffer en de verzekeraar van de aansprakelijke partij over de geldigheid of dekking van de verzekeringspolis.

Artikel 13.3 vindt enkel toepassing als de verzekeraar zijn verzekeringnemer of verzekerde zou betrekken in een procedure ingesteld door de benadeelde. De benadeelde kan zich hier niet op beroepen.

Dit betekent dat BT een rechtstreekse vordering kan instellen tegen de verzekeraar van EB in het Verenigd Koninkrijk, maar naar de Spaanse gerechten moet trekken tegen EB zelf.

Eventueel kunnen de regels over aanhangigheid en samenhang (art. 29-34) hier soelaas bieden, maar hier heeft het Hof van Justitie geen uitspraak over gedaan.

Bron: Schuermans Advocaten

» Bekijk alle artikels: Verzekeringen & Aansprakelijkheid