Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


De invoering van Boek 6
en de impact voor de medische sector

Prof. dr. Christophe Lemmens (Dewallens & Partners)

Webinar op vrijdag 4 oktober 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024

Hoe zijn vervaltermijnen van verjaringstermijnen te onderscheiden? Cassatie-arrest 03.01.2019 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 04/12/2019

Artikel 2270 van dat wetboek bepaalt dat, na verloop van tien jaar, architecten en aannemers ontslagen zijn van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.

Uit die bepalingen van openbare orde volgt dat de daarin bedoelde rechtsvordering, op straffe van verval, moet worden ingesteld binnen een termijn van tien jaar, die noch geschorst noch gestuit kan worden.

Omdat het evenwel een termijn betreft die voor het instellen van een rechtsvordering is ingevoerd, onttrekt de dagvaarding die binnen de toegestane termijn voor het gerecht wordt uitgebracht, het recht om te handelen aan het verval.

Die uitwerking blijft voortduren zolang aan het geding geen einde is gemaakt door een onherroepelijk geworden beslissing.

De, zelfs voor een onbevoegde rechter uitgebrachte, dagvaarding heeft tot gevolg dat de rechtsvordering aan het daarop toepasselijk verval wordt onttrokken.

Het bestreden arrest stelt vast dat “de [verweerster] de [eiseres] bij overeenkomst van 19 februari 1997 heeft opgedragen een gebouw op te trekken” en dat “er begin 1999 ernstige stabiliteitsproblemen [zijn] vastgesteld”; dat “de [verweerster] [de eiseres] op 30 september 2002 [heeft]” gedagvaard voor de rechtbank van eerste aanleg te Bergen, die “zich bij vonnis van 2 maart 2010 […] onbevoegd heeft verklaard om van het geschil kennis te nemen wegens het arbitragebeding dat in artikel 7.1.A van de algemene voorwaarden van de [eiseres] was ingevoegd”; dat “die beslissing [werd] bevestigd door het arrest van het hof van beroep te Bergen van 27 september 2011, dat op 9 februari 2012 definitief is geworden”; dat “de arbitrageprocedure op 9 maart 2012 [is] ingeleid” en dat “de arbitrale uitspraak [waarvan de vernietiging gevorderd wordt], verklaart dat de vordering […] van de [verweerster] niet door de bevrijdende verjaring is aangetast, in zoverre ze ertoe strekt de tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer in het geding te brengen”.

Aangezien uit die vaststellingen volgt dat de rechtsvordering van de verweerster, die, volgens een niet-aangevochten beschikking van de arbitrale uitspraak, op 20 juni 1997 is ontstaan, van 30 september 2002 tot 9 februari 2012 is onttrokken aan het verval bepaald in de artikelen 1792 en 2270 Burgerlijk Wetboek, verantwoordt het bestreden arrest, ongeacht de gebruikte bewoordingen, naar recht zijn beslissing dat die uitspraak, die de vordering ontvankelijk heeft verklaard, niet in strijd is met de openbare orde.
Geen van de onderdelen kan worden aangenomen.”

Lees hier het Cassatie-arrest van 3 januari 2019