Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


De nieuwe wet op de private opsporing

Dhr. Bart De Bie (i-Force) en mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op donderdag 17 oktober 2024


De invoering van Boek 6
en de impact voor de medische sector

Prof. dr. Christophe Lemmens (Dewallens & Partners)

Webinar op vrijdag 4 oktober 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024

Contractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige voorwerpen (Caluwaerts Uytterhoeven)

Auteurs: Kristof Uytterhoeven, Stéphanie Schepens en Jolien Hermans (Caluwaerts Uytterhoeven)

De contractuele aansprakelijkheid voor gebrekkige voorwerpen: hoe is dit wettelijk geregeld?

Een contractspartij maakt bij de uitvoering van haar contractuele verbintenissen vaak gebruik van diverse hulpmiddelen. Bij wijze van voorbeeld kan worden gedacht aan een aannemer die gebruik maakt van machines, werktuigen en bouwmaterialen om de hem toevertrouwde werken uit te voeren. Wanneer de aannemer (of een hulppersoon) een verkeerd materiaal gebruikt of foutief gebruik maakt van een machine en daardoor schade veroorzaakt, zal hij daarvoor in beginsel contractueel kunnen worden aangesproken door de opdrachtgever omwille van zijn eigen persoonlijke contractuele fout of de fout van de hulppersoon voor wie hij instaat. De vraag rijst evenwel of een contractspartij ook contractueel kan worden aangesproken door zijn medecontractant indien de niet-nakoming van de contractuele verbintenis te wijten is aan een gebrek in de zaak die de contractspartij gebruikt.

Contractuele aansprakelijkheid volgens artikel 1384

Volgens artikel 1384, eerste lid van het oud Burgerlijk Wetboek is de bewaarder van een zaak buitencontractueel aansprakelijk voor schade die wordt veroorzaakt aan derden door een gebrek in die zaak. Het oud Burgerlijk Wetboek bevatte evenwel geen gelijkaardige bepaling voor het geval dat de niet-nakoming van een contractuele verbintenis te wijten is aan een gebrek in de zaak waarvan de schuldenaar van die verbintenis zich bedient. Door het verbod van samenloop tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid kan artikel 1384, eerste lid van het oud Burgerlijk Wetboek in beginsel ook geen toepassing vinden binnen een contractuele relatie.

Dit leidde onder de gelding van het oud Burgerlijk Wetboek tot rechtsonzekerheid. In de rechtsleer werd het vraagstuk van de contractuele aansprakelijkheid voor zaken met een gebrek op verschillende manieren beantwoord.

  • Een eerste strekking in de rechtsleer stelde dat de algemene regels inzake de contractuele aansprakelijkheid voor eigen daad van toepassing zijn. Indien er geen fout kon bewezen worden, kon de medecontractant aldus niet contractueel worden aangesproken voor het gebrek in de gebruikte zaak. Daarbij moest rekening worden gehouden met de vraag of er sprake was van een inspannings- of resultaatsverbintenis.
  • Een andere strekking ging er voor bepaalde contracten van uit dat op de schuldenaar een bijkomende veiligheidsverbintenis rustte wanneer de schuldenaar een zaak gebruikt bij de uitvoering van zijn verbintenissen. Dergelijke veiligheidsverbintenis werd zelfs gekwalificeerd als een resultaatsverbintenis wanneer de contractuele schuldenaar feitelijke macht had over het voorwerp. De juridische grondslag van deze veiligheidsverbintenis werd gevonden in artikel 1135 van het oud Burgerlijk Wetboek. Zo kon de aannemer – behoudens overmacht – aansprakelijk worden geacht voor het gebruik van bouwmaterialen met een intrinsiek gebrek.
  • Nog verdergaand was een strekking die uitging van de zogenaamde risicoaansprakelijkheid, die inhoudt dat een contractspartij die het risico in het leven roept door met gebrekkige zaken te werken, moet instaan voor de erdoor veroorzaakte schade. Het loutere gebruik van een gebrekkig zaak die schade veroorzaakt, volstaat dan om de contractspartij aan te spreken.
Nieuwe verbintenissenrecht

In het nieuwe verbintenissenrecht dat op 1 januari 2023 in werking is getreden, heeft de wetgever voorzien in een algemene regeling inzake de toerekenbaarheid van het gebruik van gebrekkige hulpgoederen in de uitvoering van een verbintenis. Artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek bepaalt desbetreffend:

“Indien de niet-nakoming van een verbintenis te wijten is aan het gebruik van een gebrekkig voorwerp, is deze niet-nakoming de schuldenaar toerekenbaar, behoudens overmacht.”

Volgens de memorie van toelichting voert deze bepaling een resultaatsverbintenis in ten laste van de schuldenaar die voor de uitvoering van het contract een beroep doet op een gebrekkig voorwerp. Deze bepaling sluit aldus aan bij de strekking in de rechtsleer die onder de gelding van het oude recht uitging van het bestaan van een veiligheidsverbintenis.

Deze oplossing is volgens de Memorie van Toelichting niet controversieel, maar lokt toch meer controverse uit dan de Memorie van Toelichting doet uitschijnen.

In de eerste plaats heeft artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek betrekking op voorwerpen met een gebrek. Aldus lijkt dit artikel zowel betrekking te hebben op lichamelijke of onlichamelijke voorwerpen (cf. art. 3.38 van het nieuw Burgerlijk Wetboek). Zo kan bijvoorbeeld een ingenieur met toepassing van artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek aansprakelijk zijn voor berekeningsfouten in zijn studie die veroorzaakt worden door gebrekkige software. Bij aanneming van werk lijkt deze bepaling zowel betrekking te kunnen hebben op materieel als op bouwmateriaal.

Vervolgens is vereist dat het gebruikte voorwerp zelf gebrekkig is. Noch artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek, noch de Memorie van Toelichting definiëren wat onder het begrip “gebrekkig” moet worden verstaan. Er zou inspiratie kunnen worden gezocht in artikel 1384, eerste lid van het oud Burgerlijk Wetboek. In deze interpretatie zou het voorwerp gebrekkig zijn wanneer het een abnormaal kenmerk vertoont dat schade aan derden kan veroorzaken. Een ander aanknopingspunt kan worden gevonden in de Wet Productaansprakelijkheid. Die bepaalt dat een product gebrekkig is wanneer het niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Het is echter op dit ogenblik niet zeker of een van deze invullingen naar analogie door de rechtspraak gehanteerd zal worden, dan wel of er autonome betekenis zal worden gegeven aan het begrip “gebrekkig” in de zin van artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek.

Verder wordt alleen het gebruik van een gebrekkig voorwerp zelf geviseerd. De term “gebruik” wordt evenmin gedefinieerd. Het gebruik van het gebrekkig voorwerp zelf moet ook geleid hebben tot de niet-uitvoering van de verbintenis. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een dakvenster niet waterdicht is omdat de aannemer gebruik heeft gemaakt van een siliconendichting die een intrinsiek gebrek vertoont. Indien de siliconendichting zelf niet gebrekkig is, maar de aannemer dit materiaal verkeerd gebruikt, geldt artikel 5.230 van het nieuw Burgerlijk Wetboek niet, maar is de aannemer aansprakelijk voor eigen daad. Het is niet van belang of het de schuldenaar zelf is die het gebrekkige voorwerp gebruikt, dan wel een hulppersoon.

Overmacht & contractuele aansprakelijkheid

Tenslotte bepaalt artikel 5.230 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek dat de schuldenaar niet aansprakelijk is als er sprake is van overmacht. Volgens de Memorie van Toelichting moet overmacht beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van de zaak, zoals het gebruik van voorwerpen door een niet-professionele gebruiker, de onmogelijkheid om het gebrek te ontdekken of de geringe kostprijs die de schuldenaar voor zijn diensten aanrekende.

De Memorie van Toelichting lijkt dus te indiceren dat overmacht hier niet op de klassieke manier dient geïnterpreteerd te worden zoals omschreven in artikel 5.226 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek: “ontoerekenbare onmogelijkheid om verbintenis na te komen; rekening houdend met onvoorzienbaar en onvermijdbaar karakter van het beletsel tot nakoming.” Overmacht in de zin van artikel 5.230 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek krijgt aldus ogenschijnlijk een soepelere invulling gebaseerd op de redelijkheid. Andermaal zal moeten afgewacht worden hoe de rechtspraak dit begrip zal invullen.

Er weze nog aangestipt dat artikel 5.230 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek van aanvullend recht is. Het is dus mogelijk om in een aannemingscontract bijvoorbeeld het begrip “gebrekkig” of het begrip “overmacht” te definiëren. Artikel 5.230 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek doet ook geen afbreuk aan bijzondere wetgeving zoals de regels inzake productaansprakelijkheid.

Bron: Caluwaerts Uytterhoeven