HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

Wie is (geen) ‘feitelijke bestuurder’ ? Wat wordt er bedoeld met de ‘quasi-immuniteit van een vennootschapsorgaan’ ? Een toepassing uit de rechtspraak (Van Gompel Advocaten)

Auteur:

In een door ons kantoor recentelijk behandeld dossier – we traden op voor de verwerende partij – kwamen twee interessante rechtsvragen aan bod

  • Wie is (geen) ‘feitelijke bestuurder’ ?
  • Wanneer kan een vennootschapsorgaan of -mandataris als uitvoerder van de in gebreke zijnde vennootschap-contractant door de mede-contractant van de vennootschap rechtstreeks worden aangesproken

In een vonnis van 16 januari 2019 van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, werden beide rechtsvragen duidelijk beantwoord.

De context:

Soms komt het voor dat de werkelijke zeggenschap in een vennootschap wordt uitgeoefend door een persoon die geen zaakvoerder is of geen lid van de Raad van Bestuur. Handelingen van zulk een ‘feitelijke bestuurder’ kunnen (verregaande) juridische gevolgen hebben. In bepaalde situaties kan hij of zij rechtstreeks aansprakelijk of strafrechtelijk verantwoordelijk (o.m. bij het misdrijf van misbruik van vennootschapsgoederen) worden gehouden.*

In het vonnis van 16 januari 2019 diende de Ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, zich uit te spreken over een vordering die in toepassing van (het oude) artikel 265 W. Venn. en artikel 1382 B.W. werd gesteld tegen een niet-zaakvoerder van een failliete BVBA, die wel beschikte over een specifieke volmacht van de vennootschap. De vordering van eiser strekte tot de persoonlijke veroordeling van de lasthebber tot betaling van een door de gefailleerde vennootschap niet-betaalde factuur voor de verlening van diensten door de eisende partij.

Artikel XX.225 WER (voorheen artikel 265 en 530 W. Venn.)

Een belangrijke toepassing van aansprakelijkheid van een ‘feitelijke bestuurder’ is beschreven in het vroegere artikel 265 W. Venn. (voor de BVBA, vanaf 1 mei 2019: de BV) en het vroegere artikel 530 W. Venn. (voor de NV). Deze artikelen zijn sinds 1 mei 2018 opgeheven en geïntegreerd in artikel XX.225 WER.

Volgens deze bepalingen kunnen (ex-)zaakvoerders en (ex-)bestuurders, “alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuurdersbevoegdheid hebben gehad”, in geval van faillissement van de vennootschap gehouden worden tot de (gehele of gedeeltelijke) terugbetaling van de schulden van de vennootschap, indien het faillissement ervan werd veroorzaakt door een door deze personen begane ‘kennelijk grove fout’.

Kennelijk grove fout

De verregaande sancties van artikel 265 en 530 W. Venn., thans artikel XX.225 WER, zijn enkel toepasselijk in geval van een ‘kennelijke grove fout’ gepleegd door de (ex-)zaakvoerders, (ex-)bestuurders of (ex-) feitelijke bestuurders. Het gaat om een fout die onvergeeflijk is, die door een normaal voorzichtige en vooruitziende bestuurder niet zou worden begaan, en die een inbreuk uitmaakt op de essentiële gedragsnormen van het vennootschapsleven (o.m.: Luik 7 november 2013, JT 2014, 61).

In de rechtspraak werden o.m. volgende gevallen beschouwd als een illustratie van een ‘kennelijk grove fout’:

  • het opsouperen van het ganse vennootschapsvermogen amper een maand na de oprichting van de vennootschap (Gent 10 november 2008, NJW 2009, 211);
  • een vennootschap verbintenissen laten aangaan, wetende, minstens behorende te weten, dat de vennootschap onvoldoende kapitaal heeft om de voorgenomen investering te realiseren (Kh. Tongeren 13 januari 2005, DAOR 2005, 82);
  • het op onredelijke wijze verderzetten van een deficitaire activiteit zonder adequate boekhouding, noch jaarrekening (Gent 24 oktober 2005, TRV 2005, 478);
  • het zich toe-eigenen van sommen in rekening-courant t.b.v. nagenoeg het dubbele van het maatschappelijk kapitaal (Gent 9 mei 2005, TRV 2005, 483).
Wie is ‘feitelijke bestuurder’ ?

In haar beoordeling stelde de rechtbank – terecht – dat eerst moest worden onderzocht of de verwerende partij als ‘feitelijke bestuurder’ kon worden gekwalificeerd. De rechtbank hanteerde hierbij de volgende – algemeen aanvaarde – definitie:

“De feitelijke bestuurder is diegene die in volle onafhankelijkheid, zonder wettelijke grondslag of enige opdracht vanwege vennootschapsorganen, positieve daden van bestuur kan stellen.

Drie elementen moeten verenigd zijn: een positieve activiteit, die ook moet resulteren in beslissingen inzake het bestuur, niet alleen in bijstand, advies of suggestie. Daarenboven moet deze activiteit betrekking hebben op bestuurshandelingen, die dus nodig zijn voor het verwezenlijken van het maatschappelijk doel, voor het technisch, commercieel, financieel functioneren van de vennootschap. De feitelijk bestuurder moet aldus kunnen handelen in volle onafhankelijkheid en soevereiniteit.”

Concrete toepassing: een gemandateerde van een vennootschap is nooit een ‘feitelijke bestuurder’, in zoverre betrokkene het hem/haar toegekende mandaat respecteert

In toepassing van de voorliggende feiten, oordeelde de rechtbank dat de verwerende partij niet als ‘feitelijke bestuurder’ kon worden beschouwd. De betrokkene had immers steeds gehandeld binnen het mandaat dat hij van de zaakvoerder van de gefailleerde vennootschap had ontvangen en dat ook was gepubliceerd in de bijlagen tot het Belgische Staatsblad. De rechtbank motiveerde als volgt:

“Er ligt geen enkel document voor of er wordt geen enkel gegeven aangereikt waaruit zou moeten blijken dat verweerder bestuurshandelingen zou hebben verricht die betrekking hadden op het vermogen van de failliete vennootschap. Het enkele feit dat men bijzondere volmachten verkreeg maakt van verweerder geen feitelijk bestuurder van de vennootschap. Verweerder verkreeg van het bestuur van de BVBA een duidelijk afgelijnd mandaat, waarbinnen hij diende te handelen.

De handelingen die verweerder stelde dienen dan ook te worden toegerekend aan de failliete vennootschap, vermits niet wordt aangetoond dat verweerder zijn mandaat heeft overschreden/buiten zijn mandaat optrad/zijn contract van lastgeving niet is nagekomen.

Verweerder stelt dan ook terecht dat de derde-medecontractant niet beschikt over een vordering tegen de lasthebber die in naam van de lastgever binnen zijn mandaat heeft gehandeld.”

De vordering gestoeld op artikel 265 W. Venn. (thans artikel XX.225 WER) werd afgewezen.

Ook geen gemeenrechtelijke aansprakelijkheid: de ‘quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent’ geldt eveneens voor vennootschapsorganen

Daarnaast poogde eisende partij de verweerder ook te veroordelen op grond van de quasi-delictuele aansprakelijkheid vervat in artikel 1382 B.W. Eiser probeerde dus van een derde (de lasthebber van de gefailleerde vennootschap, waarmee eiser geen rechtstreekse contractuele relatie had) betaling te bekomen van de door eiser aan zijn contractspartij (de gefailleerde vennootschap) overgemaakte en door deze laatste niet-betaalde facturen.

Sinds een arrest van 7 november 1997 (RCJB 1999, 730 en TRV 1998, 284) heeft het Hof van Cassatie aanvaard dat de zogenaamde leer van de ‘samenloop’ ook geldt voor vennootschapsorganen. Bestuurders, zaakvoerders en andere lasthebbers van een vennootschap kunnen enkel persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld t.o.v. een derde die met de vennootschap heeft gecontracteerd indien zowel hun t.a.v. de derde (niet-contractuele) gepleegde fout als de hierdoor t.a.v. de derde (niet-contractuele) veroorzaakte schade verschillen van de door de eigen contractant (de gefailleerde vennootschap) gepleegde (contractuele) fout en veroorzaakte (contractuele) schade. Een loutere uitvoeringsagent van de contractuele aansprakelijke partij blijft daardoor altijd buiten schot, behalve indien de door hem/haar gepleegde fouten tevens strafrechtelijke inbreuken uitmaken (vandaar slechts een quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent).

Correcte toepassing van deze principes

Het vonnis van 16 januari 2019 paste deze principes correct toe:

“Het staat vast dat verweerder heeft gehandeld binnen het hem toegekende mandaat, zodat hij dient beschouwd te worden als een uitvoeringsagent van de failliete vennootschap.

 Volgens vaste Cassatierechtspraak betekent dit dat een lasthebber die een contractuele verbintenis van de vennootschap uitvoert, zelf enkel buitencontractueel aansprakelijk kan worden gesteld (door de contractspartij van de vennootschap) indien de voorwaarden van de samenloopleer zijn vervuld; praktisch gezien is dit enkel het geval indien het gedrag van de bestuurder (uitvoeringsagent) ook strafrechtelijk wordt gesanctioneerd.”

Vanuit de vaststelling dat verweerder binnen zijn mandaat had gehandeld (en geen strafrechtelijke inbreuken had gepleegd), werd ook de vordering van de eiser op grond van artikel 1382 B.W. tot rechtstreekse betaling door verweerder van de facturen gericht aan de gefailleerde vennootschap ongegrond verklaard.

*

Voor een geanonimiseerde weergave van het vonnis van 16 januari 2019, klik hier. Tegen het vonnis werd wel heel recent hoger beroep ingesteld.

Bron: Van Gompel Advocaten

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen