Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


De nieuwe wet op de private opsporing

Dhr. Bart De Bie (i-Force) en mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op donderdag 17 oktober 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024

Ontbinding van een vennootschap en niet-uitgedrukte aanzienlijke meerwaarden: is wetswijziging wenselijk? (LegalNews)

Auteur: Marc Vandecasteele (LegalNews)

Waarover gaat het?

Het komt voor dat een vennootschap bij de ontbinding over een actiefbestanddeel beschikt waarop een niet-uitgedrukte – doch wel aanzienlijke – meerwaarde rust. Aan de Commissie voor Boekhoudkundige Normen werd de vraag gesteld inzake de jaarrekeningrechtelijke implicaties van dergelijke meerwaarden.

De Commissie beveelt in haar ontwerpadvies aan om van de aanwezige meerwaarden niet alleen melding te maken in de toelichting die bij de staat van activa en passiva kan worden gevoegd en dit bij toepassing van art. 2:71, § 2, lid 2 WVV, doch dergelijke meerwaarden bovendien te kwantificeren. Op die manier wordt immers een volledig beeld verkregen van de financiële situatie van de vennootschap met het oog op de ontbinding ervan. De commissaris of, als er geen commissaris is, een door het bestuursorgaan aangewezen bedrijfsrevisor of een gecertifieerd accountant controleert vervolgens deze staat, incl. de toelichting, overeenkomstig art. 2:71, § 2, lid 3 WVV. In navolging van de vermelding en de kwantificering van de meerwaarden via de toelichting bij de staat van activa en passiva in de zin van art. 2:71 WVV, is de Commissie van oordeel dat van deze meerwaarden op een overeenkomstige wijze melding wordt gemaakt in de toelichting bij de op te stellen jaarrekening voor het boekjaar dat met de datum van de ontbinding van de vennootschap eindigt. Het boeken van een herwaarderingsmeerwaarde is immers, conform art. 3:35 KB WVV geen verplichting. Ondernemingen “mogen” de betrokken activa herwaarderen “in functie van hun nut voor de vennootschap”. Gelet op het gegeven dat art. 2:71 WVV van toepassing is bij de onmiddellijke sluiting van de vereffening in de zin van art. 2:80 WVV, geldt bovenstaande analyse evenzeer bij de turboliquidaties.

Afwijkend standpunt van de heer Michel De Wolf, benoemd op voorstel van de Minister van Middenstand

Naar zijn mening is het standpunt van de Commissie onjuist, aangezien de loutere vermelding in de toelichting van “aanzienlijke” en dus minstens voor een deel vaststaande meerwaarden een struikelblok kan vormen voor de in artikel 2:84, eerste lid WVV geregelde vrijstelling van bevestiging door de voorzitter van de rechtbank van de door de algemene vergadering benoemde vereffenaars.

Het niet opnemen op de actiefzijde van de staat van activa en passiva van vaststaande en duurzame meerwaarden die een eventueel negatief eigen vermogen zouden compenseren, kan immers de indruk wekken dat “niet alle schuldeisers volledig kunnen worden terugbetaald” en dat er bijgevolg een rechterlijke bevestiging van de vereffenaars vereist zou zijn. De meerderheid argumenteert wel dat de toelichting andersluidende informatie verstrekt, maar de status van die toelichting is onzeker. Bovendien is de mogelijke tegenstrijdigheid van de toelichting met de staat van activa en passiva niet bevorderlijk voor de toepassing van artikel 2:84 door ondernemingen en in het bijzonder de kleine ondernemingen.

Voorts kan deze pseudo-oplossing van toelichting in de praktijk problemen opleveren bij de griffies van het register van rechtspersonen waarbij een aanvraag tot openbaarmaking van de benoeming van een vereffenaar zou worden ingediend waarvoor geen rechterlijke bevestiging werd aangevraagd omdat het tekort in de staat van activa en passiva wordt gecompenseerd door een in de toelichting vermelde meerwaarde. Het risico hierop is des te groter aangezien deze toelichting op een minder directieve en minder nauwkeurige wijze zou kunnen worden opgesteld, in vergelijking met de opname van een meerwaarde op het actief samen met de opname op het passief van een herwaarderingsmeerwaarde, alsook, in voorkomend geval, van de over deze meerwaarde te voorziene belasting.

Hoe dan ook, het standpunt van de meerderheid, die een conservatieve lezing van het KB van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen wil laten primeren op de tekst van dit Wetboek, druist in tegen het beginsel van de grondwettelijke primauteit van de wetten op de andere regelgeving. Het behoort daarentegen tot de taak van een Commissie die wordt geacht de toepassing van het boekhoudrecht te bevorderen, om de boekhoudkundige uitvoering van de thans in artikel 2:84, eerste lid WVV opgenomen bepaling te vereenvoudigen. Er dient aan herinnerd te worden dat deze striktere regeling inzake de rechterlijke bevestiging van vereffenaars is ingevoerd bij wijze van amendement tijdens de parlementaire werkzaamheden – waardoor werd gebroken met de vereisten van het oude Wetboek van Vennootschappen – met als doel de administratieve vereenvoudiging, ook voor de rechters.

Volgens hem had de meerderheid drie mogelijkheden om nuttiger werk te verrichten voor de ondernemingen:

  1. Ten eerste kon aan de regering worden voorgesteld – gezien de Commissie daartoe bevoegd is – om het KB tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen te wijzigen zodat, onder nader te bepalen voorwaarden, de mogelijkheid zou worden geboden om “aanzienlijke” meerwaarden geheel of gedeeltelijk op te nemen in de staat van activa en passiva .
  2. Ten tweede kon een beter aan de context van de ontbinding aangepaste interpretatie worden gegeven aan de voorwaarde van artikel 3:35, § 1, eerste lid van voormeld KB, volgens welke de herwaardering moet worden bepaald in functie van het “nut voor de vennootschap” van de betrokken activa. Dit zou echter geen oplossing bieden in geval van meerwaarden op andere activa dan materiële vaste activa of deelnemingen en aandelen die onder de financiële vaste activa voorkomen.
  3. Ten derde kon er worden aanbevolen dat het bestuursorgaan gebruik zou maken van de mogelijkheid om – op een met redenen gemotiveerde manier – af te wijken van de toepassing van voornoemd KB, zoals bepaald in artikel 2:71, § 2, tweede lid, in fine WVV

Lees hier het Ontwerpadvies

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen