Fiscale regularisatie:
de vijfde ronde komt er aan

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 30 september 2025


Prijszetting in het kader van M&A

Mr. Francis van der Haert (Cazimir)

Webinar op dinsdag 14 oktober 2025


Vennootschapsrecht:
recente wetgeving en rechtspraak
anno 2025

Mr. Joris De Vos en mr. Laurens Engelen (Dentons)

Webinar op vrijdag 17 oktober 2025


Participatie in de aandelen
door werknemers

Mr. Francis van der Haert (Cazimir)

Webinar op donderdag 27 november 2025


Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?

Overweeg dan zeker ons jaarabonnement 

 

Krijg toegang tot +150 opleidingen

Live & on demand webinars

Voor uzelf en/of uw medewerkers


Successieplanning:
9 technieken onder de loep in het licht van de standpunten van Vlabel en van recente rechtspraak

Mr. Rinse Elsermans (Cazimir)

Webinar op donderdag 20 november 2025

Liquidatiereserve en VVPRbis: wat is er bepaald in het op 27 mei 2025 ingediend Ontwerp van Programmawet? (Recht op zaterdag)

Auteur: Marc Vandecasteele (Recht op zaterdag)

Volgens de Memorie van toelichting is er besloten om de fiscale regimes voor de uitkering van liquidatiereserves bedoeld in de artikelen 184quater en 541 WIB 92 te harmoniseren voor kleine vennootschappen (of ondernemingen die voldoen aan de criteria voor kleine vennootschappen) met het VVPRbis-stelsel. Deze stelsels hadden oorspronkelijk tot doel de kapitalisatie van kleine ondernemingen te bevorderen door hen een fiscaal gunstig kader te bieden voor de uitgestelde uitkering van dividenden. Het beoogde harmonisatiedoel van deze maatregel is noodzakelijk om de aantrekkelijkheid van deze regimes te optimaliseren zonder de fiscale inkomsten in gevaar te brengen, door het effectieve belastingtarief en de wachttermijn af te stemmen op die van het VVPRbisstelsel, dat een vergelijkbaar doel nastreeft.

Liquidatiereserve

Art. 32, 3°

3° de bepaling onder 3°septies wordt vervangen als volgt: “3°septies tegen een aanslagvoet van 5 pct., 6,5 pct. of 20 pct., de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541, of de in het buitenland geïnde of verkregen dividenden in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves werd toegevoegd aan de bedoelde liquidatiereserve:

  1. ten laatste op 31 december 2025, in welk geval
    • de aanslagvoet 5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende ten minste 5 jaar behouden is gebleven op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541, te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbaar tijdperk van aanleg;
    • de aanslagvoet 6,5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende een periode tussen 3 en 5 jaar behouden is gebleven op dezelfde wijze zoals vermeld in het eerste streepje;
    • de aanslagvoet 20 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende minder dan 3 jaar behouden is gebleven op dezelfde wijze zoals vermeld in het eerste streepje;
  2. op een latere datum dan 31 december 2025, in welk geval de aanslagvoet 6,5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende ten minste 3 jaar behouden is gebleven op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541, te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbaar tijdperk van aanleg;”

Art. 33, 1°

In artikel 269 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de programmawet van 26 december 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° paragraaf 1, 8°, wordt vervangen als volgt: “8° op 5 pct., 6,5 pct. of 20 pct., voor de dividenden, andere dan deze bedoeld in artikel 209, in de mate dat hun toekenning of betaalbaarstelling voortkomt uit een aantasting van de liquidatiereserve bedoeld in de artikelen 184quater of 541, of voor de dividenden van buitenlandse oorsprong die in België zijn geïnd of verkregen in zoverre hun toekenning of betaalbaarstelling het gevolg is van analoge bepalingen of gelijkaardige gevolgen heeft genomen door een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, en naargelang het aangetaste gedeelte van deze reserves werd toegevoegd aan de bedoelde liquidatiereserve:

  1. ten laatste op 31 december 2025, in welk geval:
    • de aanslagvoet 5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende ten minste 5 jaar behouden is gebleven op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541, te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbaar tijdperk van aanleg;
    • de aanslagvoet 6,5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende een periode tussen 3 en 5 jaar behouden is gebleven op dezelfde wijze zoals vermeld in het eerste streepje;
    • de aanslagvoet 20 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende minder dan 3 jaar behouden is gebleven op dezelfde wijze zoals vermeld in het eerste streepje;
  2. op een latere datum dan 31 december 2025, in welk geval de aanslagvoet 6,5 pct. bedraagt indien dit gedeelte gedurende ten minste 3 jaar behouden is gebleven op de wijze bedoeld in de artikelen 184quater, derde lid, of 541, te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbaar tijdperk van aanleg;

(Memorie van toelichting)

‘De aanpassing van het tarief van de roerende voorheffing op de uitkeringen van liquidatiereserves, evenals de verkorting van de minimale houdtermijn van de reserve van 5 naar 3 jaar, beogen een coherenter en voorspelbaarder fiscaal kader voor ondernemingen. Deze bepalingen zorgen er bovendien voor dat de overgang tussen het oude en het nieuwe stelsel op een evenwichtige manier verloopt, zonder onredelijke drempeleffecten te creëren. In het bijzonder waarborgt de mogelijkheid voor belastingplichtigen die vóór 1 januari 2026 liquidatiereserves hebben opgebouwd om te kiezen voor een uitkering na 3 jaar tegen een tarief van 6,5 pct. in plaats van 5 jaar te moeten wachten om het tarief van 5 pct. te genieten, dat de betrokken ondernemingen niet nadelig worden beïnvloed door de nieuwe regels. Merk op dat indien een gedeelte van de liquidatiereserve wordt aangetast, de oudst gevormde reserves geacht worden eerst te zijn aangetast, overeenkomstig artikel 184quater, WIB 92. Voor de uitkering van de reserves die vanaf 1 januari 2026 worden aangelegd, wordt de houdtermijn teruggebracht tot 3 jaar en de roerende voorheffing die na deze 3 jaar van toepassing is, wordt 6,5 pct., zodat, rekening houdend met de afzonderlijke bijdrage van 10 pct. op het netto bedrag van de boekhoudkundige winst na belasting die wordt gebruikt voor de toewijzing van reserves, het totale effectieve tarief precies 15 pct. bedraagt. Bovendien wordt, in geval van niet-naleving van deze houdperiode, het tarief van de roerende voorheffing van 30 pct. toegepast. Dit is in overeenstemming met het regeerakkoord waarbij voorzien werd in dit tarief bij vervroegde uitkering.’

Afstemming van het VVPRbis-stelsel

Art. 32, 1° en 2°

1° de bepaling onder 3°sexies wordt vervangen als volgt: “3°sexies tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 269, § 2, tweede lid, 2°, bedoelde dividenden die zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar na dat van de inbreng of later, of, wanneer zij zijn uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, in de mate dat ze voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om aan het in artikel 269, § 2, tweede lid, 2°, vermelde tarief onderworpen te worden;”;

2° in het artikel wordt een bepaling onder 3°sexies/1 ingevoegd, luidende: “3°sexies/1 tegen een aanslagvoet van 20 pct., de in artikel 269, § 2, tweede lid, 1°, bedoelde dividenden die zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de ten laatste op 31 december 2025 verrichte inbreng, of, wanneer zij zijn uitgekeerd door een private privak bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders, in de mate dat ze voortkomen uit dividenden die in aanmerking komen om aan het in artikel 269, § 2, tweede lid, 1°, vermelde tarief onderworpen te worden;”;

Art. 33, 2°

2° paragraaf 2, tweede lid, 1°, wordt aangevuld met de woorden “, wanneer deze inbreng ten laatste op 31 december 2025 is verricht”

(Memorie van toelichting)

‘De wijziging van artikel 269, § 2, tweede lid, 1°, WIB’92, heeft tot doel de toepassing van het verlaagde tarief’ van de roerende voorheffing van 20 pct. te beperken tot dividenden uit aandelen die inbrengen die uiterlijk op 31 december 2025 zijn verricht, vertegenwoordigen (artikel 74, 2°, in ontwerp). Zo zal de toepassing van dit tarief geleidelijk uitdoven. Op deze manier blijft enkel het VVPRbis-stelsel met een horizon van drie jaar behouden, wat vergelijkbaar is met het stelsel van de liquidatiereserves, waarvoor het effectieve verlaagde tarief van de roerende voorheffing 15 pct. bedraagt.

Art. 33, 3°

3° in paragraaf 2, achtste lid, worden de woorden “aan een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5 pct.” vervangen door de woorden “aan een verlaagd tarief van de roerende voorheffing van 5 of 6,5 pct. Als bedoeld in paragraaf 1, 8°”.

(Memorie van toelichting)

‘Dit artikel brengt een aanvullende aanpassing in de tekst van artikel 269, § 2, achtste lid, WIB 92, aan als gevolg van de harmonisatie van de tarieven binnen het regime van de liquidatiereserves, dat onmiddellijk in werking treedt.’

Lees her de volledige fiche van het Ontwerp van Programmawet

Boeken in de kijker: