Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024

De nieuwe vzw, waar kunnen we ons aan verwachten? (Peeters Law)

Auteurs: Vincent Brouwers en Leo Peeters (Peeters Law)

Publicatiedatum: 30/04/2018

In het kader van de grondige hervorming van het vennootschaps- en het verenigingsrecht, zullen ook de vzw’s juridisch een grondige opfrissing ondergaan. Naast het schrappen van het onderscheid tussen burgerlijke en handelsdaden, zullen vzw’s vanaf 1 mei 2018 ook failliet kunnen gaan en moeten de bestuurders van vzw’s ermee rekening houden dat ze te maken kunnen hebben met een probleem van bestuurdersaansprakelijkheid.

De hervorming van het vennootschaps- en verenigingsrecht zal gebeuren door de implementatie van een nieuw Wetboek voor Vennootschappen en Verenigingen (voortaan: WVV).

Net als bij het vennootschapsrecht, zijn de wijzigingen van het verenigingsrecht gebaseerd op 3 pijlers, namelijk transparantie, eenvoud, en harmonisatie.

De nieuwe wetgeving bevindt zich nog in de ontwerpfase en kan dus nog onderhevig zijn aan wijzigingen.

We lichten hieronder de hoofdpunten toe, die ons reeds bekend zijn via de literatuur en de publicaties van de minister van Justitie.

De wijzigingen in het insolventierecht die van toepassing zijn op de vzw’s treden evenwel in voege vanaf 1 mei 2018.

1. Van vzw naar vzw

Middels de hervorming van het verenigingsrecht wil men vooreerst een eind stellen aan een ongewenst effect van de oorspronkelijke vzw-wet die dateert van 1921. In de oude wet wordt de vzw omschreven als “de vereniging, welke niet nijverheids- of handelsdaden drijft en welke niet tracht een stoffelijk voordeel aan haar leden te verschaffen”.

De eerste voorwaarde in deze definitie, namelijk “het niet drijven van handelsdaden”, wordt in de praktijk soepel geïnterpreteerd. Zo is het thans voor een vzw toch mogelijk om economische activiteiten uit te oefenen, voor zover deze van “bijkomstige aard” zijn. Te denken valt aan de plaatselijke jeugdvereniging die een wafelenbak organiseert om de werkingskas te spijzen. Maar evengoed zijn er vele verenigingen die zich in de professionele wereld bevinden, zoals bv beroepsverenigingen en voetbalclubs, die het statuut van vzw hebben aangenomen en ook handelsdaden verrichten die aansluiten bij hun activiteiten.

Deze soepele interpretatie zorgt voor grote rechtsonzekerheid. Waar ligt immers de grens van deze “bijkomstige aard”? Een horecazaak van een vzw kan soms zodanig veel inkomsten genereren dat de stempel “zonder winstoogmerk” ver te zoeken lijkt.

Bovendien opereren er onder deze wetgeving tal van “oneigenlijke” vzw’s, die hun hoofddoel misbruiken voor het voeren van commerciële activiteiten.

Het criterium van de “bijkomstige aard” is bijgevolg te arbitrair.

In het nieuwe WVV zal het onderscheid tussen burgerlijke en handelsdaden daarom ook verdwijnen. Van de oorspronkelijke definitie blijft enkel het verbod op winstuitkering overeind.

Met andere woorden: door de hervorming gaan we van de Vereniging Zonder Winstoogmerk naar een Vereniging Zonder Winstuitkering.

2. Belangeloos doel    

Om te vermijden dat iedere vennootschap die niet aan een winstuitkering doet (bv. start-ups in de eerste boekjaren na de oprichting) in de nieuwe wet als vereniging wordt gekwalificeerd, wordt als bijkomend criterium vereist dat de vzw één of meerdere “belangeloze doelen” dient te hebben.

Winst uitkeren aan leden of derden is zoals hierboven reeds gesteld verboden, tenzij de leden of derden deel uitmaken van de begunstigden van dit belangeloos doel van de vereniging (wat bijvoorbeeld het geval kan zijn bij verenigingen voor mensen met een bepaalde ziekte, waar mensen met deze ziekte deze vereniging mee besturen).

3. Wat met de vennootschapsbelasting?    

Met de invoering van het WVV worden er voor de verenigingen op fiscaal vlak geen aanpassingen ingevoerd.

Het criterium van de bijkomstigheid van economische activiteit blijft dus van belang om te bepalen of de vzw aan de rechtspersonenbelasting, dan wel aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, en bijgevolg ook al dan niet kan genieten van een (gunstig) fiscaal statuut.

Vzw’s vallen onder de vennootschapsbelasting, wanneer de economische activiteiten de grens van de bijkomstigheid overschrijden. De fiscus en de rechtbank kunnen dit oordeel hieromtrent op verschillende feiten baseren.

Volgens onze huidige informatie zal de vereiste van bijkomstigheid van de economische activiteit in het fiscaal recht, ook na de invoering van de WVV, niet wijzigen.

4. De vzw als onderneming: een kleine wijziging met grote gevolgen

Nog een belangrijk punt in de hervorming van het ondernemingsrecht is de vervanging van het handelaarsbegrip door een ruimer ondernemingsbegrip.

Hierdoor zullen vzw’s ook als ondernemingen worden gekwalificeerd. Dit heeft een weerslag op zowel het insolventierecht als het recht inzake bestuurdersaansprakelijkheid.

4. 1 Ook de vzw zal failliet verklaard kunnen worden 

Wat het insolventierecht betreft, wordt de wijziging sneller ingevoerd.

Op 1 mei 2018 treedt het nieuwe insolventierecht in werking en wordt het Wetboek van Economisch Recht (W.E.R.) aangevuld met boek XX “Insolventie van Ondernemingen”.

Door de opname van de vzw in het ondernemingsbegrip zal deze vanaf 1 mei 2018 ook failliet verklaard kunnen worden. Een gerechtelijke reorganisatie voor de vzw behoort vanaf dan tevens tot de mogelijkheden.

4.2 Bestuurdersaansprakelijkheid ook toepasselijk op bestuurders van vzw’s

Tot slot heeft de kwalificatie van de vzw als onderneming tot gevolg dat de regels van de bestuurdersaanprakelijkheid, die voordien enkel golden voor vennootschappen, nu ook van toepassing zijn op de vzw.

De bestuurders van de vzw zullen onder de toekomstige wetgeving hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden voor fouten die het bestuursorgaan als college begaat bij de uitoefening van het bestuur.

De enige manier om hier als bestuurder aan te ontsnappen, is door aan te tonen dat men niet heeft deelgenomen aan een foute handeling.

Ook de bijzondere aansprakelijkheidsgronden zullen de bestuurders van de vzw kunnen treffen, zoals onder meer de aansprakelijkheid wegens overtreding van het WVV en de aansprakelijkheid in geval van faillissement, indien komt vast te staan dat een door de bestuurders gemaakte, kennelijk grove, fout heeft bijgedragen tot het faillissement.

5. Conclusie

Met de nakende hervorming wordt de vzw in de sfeer van de onderneming getild.

Dit zal zowel gevolgen hebben voor het insolventierecht (de vzw kan failliet worden verklaard, of de procedure van gerechtelijke organisatie aanvragen) als voor de bestuurders van de vzw, die op verscheidene gronden aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Door de afschaffing van de vereisten van de “bijkomstigheid”, zal de vzw vanaf de hervorming ongelimiteerd economische activiteiten kunnen voeren, zolang ze maar geen winst uitkeert aan de leden of bestuurders. Van deze regel wordt afgeweken indien de leden en de bestuurders begunstigden van het belangeloos doel van de vzw zijn.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen