Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024

Verlengde onderzoekstermijn bij fraude: versoepeling op komst? (De Langhe Advocaten)

Auteurs: Eline Depaepe en Evert Moonen (De Langhe Advocaten)

Volgens een recent ingediend wetsvoorstel zal de positie van de fiscus in fraudedossiers versterkt worden in het kader van het detecteren van handelingen die wijzen op fraude. De vraag stelt zich welke gevolgen dit zal hebben voor de belastingplichtige.

Vereiste van “aanwijzingen van fraude”

De termijn waarin de fiscus normaliter kan overgaan tot het stellen van onderzoekshandelingen en het vestigen van een taxatie, bedraagt drie jaar. De fiscus kan in 2022 bijgevolg nog een onderzoek verrichten voor de inkomsten die betrekking hebben op 2019 (aanslagjaar 2020).

Wanneer er echter sprake is van “aanwijzingen van fraude”, worden deze termijnen met vier jaar verlengd waardoor de fraudetermijn zeven jaar bedraagt. Ingeval het vorige voorbeeld wordt hernomen, dan leidt dit tot de vaststelling dat de bevoegdheden van de fiscus, tot het verrichten van onderzoek en het vestigen van een aanvullende aanslag, worden verlengd tot en met inkomstenjaar 2015.

Vooraleer de fiscus inzake directe belastingen kan overgaan tot onderzoeksdaden binnen de fraudetermijn van zeven jaar, moet hij de belastingplichtige voorafgaandelijk, op schriftelijke en nauwkeurige wijze, kennis geven van de aanwijzingen inzake fraude die ten aanzien van deze persoon bestaan voor het bedoelde tijdperk.

Voor wat betreft de btw moet de fiscus de belastingplichtige louter schriftelijk en nauwkeurig kennis geven van de vermoedens van fraude. De wet stelt niet uitdrukkelijk wanneer deze kennisgeving moet plaatsvinden. Deze mag dus ook na de eigenlijke onderzoekshandelingen gebeuren.

Uit het voorgaande blijkt aldus dat er een verschil bestaat aangaande het ogenblik waarop de fiscus aan de kennisgevingsvoorwaarde moet voldoen, naargelang het een controle inzake btw, dan wel inzake directe belastingen, betreft. Voor wat betreft de directe belastingen, moet de kennisgeving reeds vóór elke onderzoeksdaad in de aanvullende termijn verstrekt worden terwijl dit in een btw-dossier ook later nog kan gebeuren. Eén en ander gaf in het verleden reeds aanleiding tot discussie in dossiers waar bv. zowel een btw-controleur, als een controleur voor de directe belastingen samen op onderzoek gingen.

Voorgenomen wijziging

Het wetsvoorstel is erop gericht om de vóór de onderzoeksdaad te verrichten kennisgeving van aanwijzingen van fraude in de directe belastingen te verplaatsen naar een later tijdstip (in functie van de btw-wetgeving waar dit reeds het geval is).

In de toekomst zou de fiscus nog steeds ten laatste op de dag van de vestiging van de belasting moeten overgaan tot de kennisgeving van vermoedens van fraude.

Deze wijziging zou ook met zich meebrengen dat de fiscus, zonder enig inzicht te hebben inzake fraude, gedurende zeven jaar onderzoeksdaden kan stellen. Daarenboven zou een vermoeden van fraude voldoende zijn om de aanvullende aanslag te vestigen zonder dat er nog een bewijs van fraude dient voor te liggen.

Enkele kritische bemerkingen

Ons inziens dreigt het recht van verdediging van de belastingplichtige aangetast te worden door dit wetgevend initiatief.

De kennisgeving aan de belastingplichtige die voorafgaat aan de onderzoeksdaden die de fiscus in verband met de directe belastingen verricht, zorgt er op vandaag voor dat het recht van verdediging wordt gewaarborgd. Daar de belastingplichtige niet meer in kennis zou worden gesteld van vermoedens van fraude vooraleer de onderzoekshandelingen van de fiscus plaatsvinden, heeft dit tot gevolg dat de belastingplichtige zich niet langer kan verdedigen tegen deze onderzoeksdaden. Hij zal zich uitsluitend nog kunnen richten tegen de aanslag zelf.

Indien de fiscus voornemens is een aanslag te vestigen in geval van fraude, is het redelijkerwijze vereist dat deze fraude aantoonbaar is.  Wanneer loutere vermoedens van fraude zouden volstaan om deze aanslag te vestigen, miskent men opnieuw het recht van verdediging.

Besluit

Dit wetsvoorstel versterkt de positie van de fiscus in fraudedossiers aanzienlijk. Daarentegen zijn de negatieve gevolgen die het teweegbrengt voor de rechten van verdediging in hoofde van de belastingplichtige ons inziens groot. Echter dient te worden opgemerkt dat het louter een wetsvoorstel betreft, waardoor er nog ruimte is voor debat en aanpassingen vooraleer dit wetgevend initiatief in de toekomst wetgeving wordt.

Bron: De Langhe Advocaten

» Bekijk alle artikels: Successie & Vermogen