Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024

De pijnpunten van de nieuwe effectentaks (Bloom Law)

Auteur: Michel Maus (Bloom Law)

Publicatiedatum: 13/11/2020

In het regeerakkoord van de nieuwe Vivaldi-regering werd gesteld dat “de overheid zal streven naar een eerlijke bijdrage van die personen die het grootste vermogen hebben om bij te dragen, met respect voor het ondernemerschap.” De opbrengst van deze “eerlijke bijdrage”, die tussen de 250 en 300 miljoen euro zou liggen, zou worden voorbehouden voor de gezondheidszorg.

Op zich is het natuurlijk vrij nobel van de regering om extra middelen voor de gezondsheidszorg te gaan zoeken bij de grote vermogens onder de vorm van een rijkentaks. En hiervoor lagen verschillende pistes op tafel, zoals een vermogensbelasting, een vermogenswinstbelasting en een dual income tax. Maar verrassend genoeg blijkt de regering de kaart te hebben getrokken van een nieuwe effectentaks. Op zich is dit verwonderlijk aangezien de vorige regering Michel I reeds een effectentaks heeft  ingevoerd, maar hiervoor werd terug gefloten door het Grondwettelijk Hof, die in een arrest van 17 oktober 2019 de wetgeving ter zake als discriminerend heeft vernietigd.

De vraag die zich nu dan stelt, is of de nieuwe effectentaks van de Vivaldi-regering wel de discriminatietoets zal doorstaan. In het huidige voorstel van de regering worden effectenportefeuilles waarvan de gemiddelde waarde meer dan 1 miljoen euro bedraagt aan een jaarlijkse abonnementstaks onderworpen van 0,15%. Nieuw in vergelijking met de effectentaks van de regering Michel I is dat de drempelwaarde van 500.000 euro tot 1 miljoen euro werd opgetrokken, dat ook afgeleide financiële producten zoals swaps, opties en futures belast zullen worden alsook dat de belasting van toepassing zal zijn op zowel particulieren als vennootschappen en rechtspersonen.

Maar niettegenstaande dit uitgebreider toepassingsveld van de belasting zijn er nog steeds heel wat potentiële discriminerende struikelblokken die de rechtsgeldigheid van de belasting in het gedrang kunnen brengen.

Vooreest kan al gewezen worden op de doelstelling van het regeerakkoord, waar wordt vooropgesteld om een eerlijke bijdrage te vorderen van personen die het grootste vermogen hebben om bij te dragen. Deze bijdrage wordt nu echter beperkt tot diegenen met een effectenportefeuille boven 1 miljoen euro. Volgens de regering heeft dit als voordeel dat effectenportefeuilles eenvoudig te traceren zijn bij financiële instellingen en dat de waardering van effecten op elk moment is gekend. Bovendien zullen het de banken zijn die de taks zullen innen, zodat de administratie niet veel inspanningen moet doen om de belasting in te vorderen. Vanuit pragmatisch oogpunt klopt dit, maar de vraag blijft waarom een eigenaar van een effectenportefeuille van 1 miljoen euro wel een rijkentaks moet betalen, dit in tegensteling tot de eigenaar van een kunstcollectie of een onroerend patrimonium met een waarde van 10 miljoen euro. Het feit dat effectenportefeuilles beschouwd worden als laaghangende fruit dat makkelijk te plukken valt, kan moeilijk als een juridische motivering gelden om dit onderscheid onder de “rijken” te verantwoorden.

Een tweede struikelblok is het feit dat de regering de effectentaks heeft opgevat als een “objectieve” belasting. Er wordt met andere woorden geen rekening gehouden met het globale individuele vermogen in hoofde van één persoon, zodat de aandelen in verschillende effectenrekeningen op naam van één persoon niet moeten worden opgeteld. In tegendeel, elke effectenrekening wordt als een apart belastbaar voorwerp beschouwd. Wie dus drie effectenrekeningen bezit met een waarde van 500.000 euro zal dus niet belast worden, in tegenstelling tot de persoon die één enkele effectenrekening bezit met een waarde van 1,5 miljoen euro.

Wel heeft men voorzien in een anti-misbruikbepaling in die zin dat wie na 30 oktober 2020 zijn effectenportefeuille gaat opsplitsen om onder het grensbedrag te duiken, toch aan de belasting zal onderworpen blijven. Dat men hiermee een nieuwe discriminatie in het leven roept tussen belastingplichtigen die voor of na 30 oktober 2020 effectenrekeningen hebben opgesplitst is blijkbaar irrelevant.

Ook worden in het voorstel van de regering aandelen op naam van de belasting vrijgesteld, waardoor aandeelhouders van KMO’s aan de belasting ontsnappen. Dit is een bewuste keuze van de regering met als doel het ondernemen niet te ontmoedigen. Dit is misschien politiek wenselijk, maar de vraag rijst of voor het verschil in behandeling tussen gedematerialiseerde effecten en effecten op naam een deugdelijke verantwoording voorhanden is, temeer dit onderscheid bij de vorige effectentaks zowel door de Raad van State als het Grondwettelijk Hof als discriminerend werd bestempeld.

De keuze van de regering voor een effectentaks als middel om grote vermogens te doen bijdragen is dan ook een groot juridisch risico, en het staat in de sterren geschreven dat de rechtsgeldigheid van deze nieuwe belasting zal worden aangevochten voor het Grondwettelijk Hof. Ook rijken hebben immers recht op een eerlijke fiscaliteit.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Successie & Vermogen