Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


De nieuwe wet op de private opsporing

Dhr. Bart De Bie (i-Force) en mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op donderdag 17 oktober 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024

Belastbare ‘abnormale’ meerwaarden op aandelen zijn volgens het Grondwettelijk Hof belastbaar op nettobasis (De Langhe Advocaten)

Auteurs: Eline Depaepe en Evert Moonen (De Langhe Advocaten)

In een recent arrest oordeelde het Grondwettelijk Hof dat er discriminatie bestaat tussen de wijze waarop ‘abnormale’ meerwaarden op aandelen en ‘abnormale’ occassionele winsten of baten (andere dan diegene die worden verkregen uit financiële producten) worden belast.  De eerste categorie wordt belast op brutobasis terwijl dit voor de tweede categorie op nettobasis gebeurt.  Het Grondwettelijk Hof stelt dat dit verschil tussen beide categorieën van belastingplichtigen niet redelijk verantwoord is.  Deze rechtspraak brengt dan ook belangrijke gevolgen voor de praktijk met zich mee.

Inleiding

Meerwaarden op aandelen die worden verwezenlijkt buiten de uitoefening van een beroepswerkzaamheid zijn in principe vrijgesteld van belasting indien zij worden gerealiseerd binnen het normaal beheer van het privévermogen.  Indien deze kaderen in een abnormaal beheer van een privévermogen (art. 90, lid 1, 9°, eerste streepje van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (hierna: WIB)), worden zij belast als diverse inkomsten, nl. tegen het tarief van 33%. Belastingplichtigen die dergelijke meerwaarden realiseren, werden tot voor kort op brutobasis belast, i.e. zonder aftrek van kosten of verliezen.

Ook occasionele winsten of baten (dewelke niet worden verkregen uit financiële producten) die worden verwezenlijkt buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, worden belast als diverse inkomsten als er sprake is van abnormaal beheer van het privévermogen (art. 90, lid 1, 1° WIB) (belastbaar tegen 33%).  Belastingplichtigen die dergelijke occasionele winsten of baten realiseren, mogen echter de voor deze verrichting gemaakte kosten wel in aftrek brengen van de voormelde winsten of baten (art. 97 WIB).  Naast de kostenaftrek kunnen ook de verliezen, die in de vijf jaren voorafgaand aan de realisatie van die occasionele winsten of baten werden geleden, in mindering worden gebracht van deze inkomsten. Hierdoor worden belastingplichtigen die occasionele winsten of baten realiseren, belast op nettobasis.

Arrest van het Grondwettelijk Hof d.d. 21 september 2023

Het Grondwettelijk Hof heeft zich in een arrest d.d. 21 september 2023 uitgesproken over de voormelde onderscheiden taxatiewijzen van beide categorieën.  De feiten die aan de grondslag van het arrest liggen, luiden als volgt.  Twee natuurlijke personen waren aandeelhouder van een vennootschap.  Zij besloten om hun aandelen te verkopen en lieten zich hiervoor bijstaan door een advocatenkantoor.  Vervolgens realiseerden beiden een aanzienlijke meerwaarde op de verkoop van hun aandelen.  De belastingplichtigen meenden dat de gerealiseerde meerwaarde binnen het normaal beheer van het privévermogen kaderde en zij hierop bijgevolg geen belasting verschuldigd waren.  De Administratie trad dit standpunt echter niet bij en besloot dat er sprake was van een abnormaal beheer van het privévermogen (art. 90, lid 1, 9°, eerste streepje WIB).  De meerwaarden hadden dan moeten worden opgenomen in de aangifte en kwalificeren als een divers inkomen (belastbaar tegen 33%).  De Rechtbank van Eerste Aanleg besloot dat er effectief sprake was van een verrichting die niet behoort tot het normaal beheer van het privévermogen.

Vervolgens ging de Rechtbank van Eerste Aanleg over tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.  Volgens de belastingplichtigen in het geding bestaat er een verschil in behandeling, dat niet redelijk verantwoord is, tussen twee vergelijkbare categorieën van belastingplichtigen, nl. (i) de belastingplichtigen die winsten of baten verkrijgen uit het abnormaal beheer van het privévermogen (art. 90, lid 1, 1° WIB) en (ii) belastingplichtigen die meerwaarden op aandelen verkrijgen uit het abnormaal beheer van het privévermogen (art. 90, lid 1, 9°, eerste streepje WIB).  De eerste categorie wordt immers belast op het nettobedrag dat overblijft na aftrek van de kosten en de verliezen uit de abnormale verrichtingen van het beheer van het privévermogen terwijl de tweede categorie wordt belast op het brutobedrag zonder dat de kosten of verliezen kunnen worden afgetrokken van de inkomsten.

De Administratie stelde dat het verschil in behandeling tussen beide categorieën wel redelijk verantwoord was.  Het aanhouden van aandelen is immers een louter passieve activiteit waarvoor er geen specifieke kosten nodig zijn terwijl dit niet het geval is voor wat betreft belastingplichtigen die occasionele baten en winsten realiseren uit een abnormaal beheer van het privévermogen.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde echter dat er geen redelijke verantwoording bestaat voor het verschil in behandeling.  Hieruit volgt dat de kostenaftrek niet enkel bij ‘abnormale’ occasionele winsten of baten kan worden toegepast (art. 90, lid 1, 1° WIB), maar ook bij ‘abnormale’ meerwaarden op aandelen (art. 90, lid 1, 9°, eerste streepje WIB).  Er werd echter geen uitspraak gedaan over de verliesrekening aangezien deze in casu niet van toepassing was. Uit de feiten van het arrest bleek namelijk dat er uitsluitend advocatenkosten werden gemaakt bij de aandelentransactie, hetgeen volgens het Hof niet kan worden beschouwd als een verlies, maar louter als een kost.

Gevolgen

Belastingplichtigen die meerwaarden op aandelen met een abnormaal karakter realiseren (art. 90, lid 1, 9°, eerste streepje WIB), zullen voortaan de kosten die zij hebben gedragen of gemaakt voor deze aandelentransacties, van de meerwaarde kunnen aftrekken.  Bijgevolg zullen zij niet langer op bruto-, maar op nettobasis, belast worden.

Er wordt  in de rechtsleer gesteld dat ook de verliezen die de belastingplichtigen mogelijks hebben geleden, in de vijf jaren voorafgaand aan de realisatie van die meerwaarden, in mindering zouden kunnen worden gebracht van deze meerwaarden.  Het Grondwettelijk Hof sprak zich hierover niet uit, maar dit kan toch worden afgeleid uit het arrest.

Naast gevolgen voor de toekomst heeft het arrest ook uitwerking voor het verleden.  Uitspraken van het Grondwettelijk Hof worden immers aanzien als een ‘nieuw feit’.  Een belastingplichtige die geconfronteerd werd met een overbelasting, die voortvloeit uit een dergelijk ‘nieuw feit’, kan een verzoek tot ambtshalve ontheffing indienen teneinde de terugbetaling te verkrijgen van deze overbelasting.  Belastingplichtigen die sinds 1 januari 2019 onderworpen werden aan een belasting op brutobasis van hun ‘abnormale’ meerwaarden op aandelen, kunnen het arrest van het Grondwettelijk Hof aanwenden om de eventuele overbelasting terug te krijgen.

Bron: De Langhe Advocaten