Artificiële intelligentie in het HR-proces:
juridische aandachtspunten
Mr. Inger Verhelst en mr. Matthias Vandamme (Claeys & Engels)
Webinar op vrijdag 7 februari 2025
Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?
Overweeg dan zeker ons jaarabonnement
Krijg toegang tot +150 opleidingen
Live & on demand webinars
Voor uzelf en/of uw medewerkers
Weigering veiligheidsattest door de Belgische Nationale Veiligheidsoverheid: heeft betrokkene recht op inzage in zijn gegevens? (LegalNews)
Auteur: Marc Vandecasteele (LegalNews)
Op 16 november 2023 heeft het Hof van Justitie een arrest geveld in de zaak C-333/22
De feiten
In 2016 wenste BA mee te werken aan de montage en demontage van de installaties voor de tiende editie van de „Europese ontwikkelingsdagen” in Brussel. Hij diende daarvoor te beschikken over een „veiligheidsattest”. Bij brief van 22 juni 2016 heeft de Nationale Veiligheidsoverheid de afgifte van het vereiste veiligheidsattest geweigerd. Zij heeft erop gewezen dat uit de gegevens die haar waren verstrekt bleek dat de betrokkene tussen 2007 en 2016 had deelgenomen aan tien betogingen, waardoor geen veiligheidsattest kon worden afgegeven. BA heeft dit besluit van de Nationale Veiligheidsoverheid niet aangevochten.
De Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (WBG), waarbij het Controleorgaan op de politionele informatie wordt opgericht, is op 5 september 2018 in werking getreden. Op 4 februari 2020 heeft de raadsman van BA het controleorgaan verzocht om de verantwoordelijken voor de litigieuze verwerking te identificeren en hun te gelasten BA inzage te geven in alle hem betreffende informatie.
Bij e-mail van 6 februari 2020 heeft het controleorgaan geantwoord dat BA slechts een indirect inzagerecht had en heeft het hem verzekerd dat het de persoonsgegevens van BA zou verifiëren om de rechtmatigheid van een eventuele verwerking van de gegevens in de Algemene Nationale Gegevensbank (ANG) te waarborgen. Het controleorgaan heeft verduidelijkt dat het de politie kon gelasten de gegevens, zo nodig, te verwijderen of te wijzigen, en dat BA na die controle ervan in kennis zou worden gesteld dat „de nodige verificaties [werden] verricht”. Op 22 juni 2020 heeft het controleorgaan geschreven: „[…] deel ik u overeenkomstig artikel 42 [WBG] mee dat het controleorgaan de nodige verificaties heeft verricht. Dit betekent dat de persoonsgegevens van uw cliënt zijn geverifieerd in de politionele gegevensbanken om de rechtmatigheid van een eventuele verwerking te waarborgen. Waar nodig zijn de persoonsgegevens gewijzigd of verwijderd. Zoals ik u in mijn e-mail van 2 juni jongstleden heb uitgelegd, staat artikel 42 WBG het controleorgaan niet toe meer informatie te verstrekken.”
Op 2 september 2020 hebben verzoekers in het hoofdgeding, namelijk BA en de Ligue des droits humains, het controleorgaan op grond van de tweede zin van artikel 209 WBG gedagvaard voor de voorzitter van de tribunal de première instance du tribunal francophone de Bruxelles (Franstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel, België). Zij hebben de voorzitter verzocht hun beroep tegen het controleorgaan ontvankelijk te verklaren. Subsidiair hebben zij hem gevraagd of artikel 42 WBG in strijd is met artikel 47, lid 4, en artikel 17, lid 3, van richtlijn 2016/680. BA en de Ligue des droits humains hebben in dat verband aangevoerd dat artikel 42 WBG niet voorziet in de mogelijkheid om beroep in rechte in te stellen tegen besluiten van het onafhankelijke controleorgaan en dat orgaan evenmin verplicht om de betrokkene in kennis te stellen van zijn recht om beroep in te stellen bij de rechter. Bij beschikking van 17 mei 2021 heeft die voorzitter zich onbevoegd verklaard om het beroep van de verzoekende partijen te behandelen.
Bij verzoekschrift van 15 juni 2021 is de zaak aanhangig gemaakt bij de cour d’appel de Bruxelles (hof van beroep Brussel, België).
Appellanten hebben in wezen hun kritiek herhaald op artikel 42, tweede alinea, WBG en de verzoeken bevestigd die zij in het kader van de procedure in eerste aanleg hadden gedaan. Het controleorgaan heeft verzocht het hoger beroep te verwerpen.
De cour d’appel de Bruxelles heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
1) Vereisen artikel 47 en artikel 8, lid 3, [van het Handvest] dat wordt voorzien in een voorziening in rechte tegen een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit zoals het [controleorgaan], wanneer zij de rechten van de betrokkene uitoefent jegens de verwerkingsverantwoordelijke?
2) Is artikel 17 van richtlijn 2016/680 in overeenstemming met artikel 47 en artikel 8, lid 3, [van het Handvest], zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, voor zover het de toezichthoudende autoriteit – die de rechten van de betrokkene uitoefent jegens de verwerkingsverantwoordelijke – slechts verplicht om de betrokkene ervan in kennis te stellen ‚dat alle noodzakelijke controles of een evaluatie door de toezichthoudende autoriteit hebben plaatsgevonden’ en om hem te informeren ‚over zijn recht om beroep in te stellen bij de rechter’, hoewel er aan de hand van dergelijke informatie geen controle a posteriori kan worden uitgeoefend op het optreden en de beoordeling van de toezichthoudende autoriteit met betrekking tot de gegevens van de betrokkene en de verplichtingen van de verwerkingsverantwoordelijke?”
Arrest van het Hof van Justitie
Het Hof oordeelt dat de bevoegde toezichthoudende autoriteit, wanneer zij de betrokkene informeert over het resultaat van de controles, een juridisch bindend besluit neemt. Tegen dit besluit moet beroep kunnen worden ingesteld, zodat de betrokkene kan opkomen tegen de beoordeling door de toezichthoudende autoriteit van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking en het besluit om al dan niet corrigerende maatregelen te treffen. Het Hof merkt op dat het Unierecht de toezichthoudende autoriteit verplicht om de betrokkene „ten minste” in kennis te stellen van het feit „dat alle noodzakelijke controles, of een evaluatie, door de toezichthoudende autoriteit hebben plaatsgevonden” en van „zijn recht om beroep in te stellen bij de rechter”.
Wanneer de doelstellingen van algemeen belang zich daar niet tegen verzetten, moeten de lidstaten echter voorschrijven dat de informatie aan de betrokkene ruimer mag zijn dan die minimuminformatie, zodat de betrokkene zijn rechten kan verdedigen en kan beslissen of hij zich tot de bevoegde rechter wendt.
» Bekijk alle artikels: Privacy & Gegevensbescherming