Handelspraktijken en consumentenbescherming:
recente topics onder de loep

Dr. Stijn Claeys en mr. Arne Baert (Racine)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024

Kan uw vennootschap tegen de fiscus de bescherming van het recht op privé-leven inroepen? (Imposto Advocaten)

Auteurs: Steven Vancolen en Jan Sandra (Imposto Advocaten)

Publicatiedatum: 08/12/2017

Iedereen heeft recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie (artikel 8 lid 1 Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, hierna: EVRM). Aangenomen wordt dat het recht op zelfontplooiing de ultieme finaliteit van het recht op privéleven betreft.

Een inmenging in het recht op privéleven is slechts toegestaan mits er aan verschillende voorwaarden is voldaan (artikel 8 lid 2 EVRM). Volgens het EHRM moeten de uitzonderingen op het recht op de eerbiediging van het privéleven strikt worden geïnterpreteerd.

Er dient vooreerst een wettelijke grondslag voor te zijn. De wettelijke grondslag dient, als waarborg tegen willekeurige inmenging voldoende voorzienbaar of afgebakend te zijn. Het betreft de zogenaamde legaliteitseis. Recent, in een arrest van 12 oktober 2017, oordeelde het Grondwettelijke Hof bij voorbeeld dat de wettelijke grondslag inzake inkomstenbelastingen en btw voor wat betreft de fiscale visitatie voldoende afgebakend is. Daarbij maakte het Hof weliswaar de belangrijke kanttekening dat de fiscale visitatie niet manu militari kan worden afgedwongen van de belastingplichtige, wanneer laatstgenoemde zich daartegen verzet. De belastingplichtige zal zich, wanneer hij zich verzet, weliswaar bewust moeten zijn, dat hij zich dan bloot stelt aan een administratieve geldboete, een ambtshalve taxatie en bij bedrieglijk opzet aan strafrechtelijke sancties.

De inmenging moet bovendien een legitiem doel nastreven (legitimiteitstoets). De legitieme doelstellingen die in aanmerking komen worden limitatief opgesomd in lid 2 van artikel 8 EVRM. Het heffen van belastingen wordt door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) en door het Grondwettelijk Hof als een duidelijke legitieme doelstelling beschouwd om een inmenging in het privéleven mogelijk te maken, vermits het een doelstelling is die kadert in het economisch welzijn van het land (zie bv. EHRM 14 maart 2013, Bernh Larsen Holding e.a./Noorwegen; EHRM 25 februari 1993, Cremieux/Frankrijk; GwH 16 juli 2015, nr. 107/2015).

Een inmenging in het recht op privéleven kan tenslotte slechts worden toegestaan mits zij noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het betreft de zogenaamde noodzakelijkheidstoets. Het EHRM oordeelde bij voorbeeld, in de reeds hoger genoemde zaak Bernh Larsen, dat de maatregel die er in bestond om een back-up te nemen van de volledige server van een bedrijf als noodzakelijk kan worden beschouwd: het nazicht van de informatie op deze back-up was erop gericht te bepalen welke informatie fiscaal relevant was, waardoor de maatregel bijdroeg tot de efficiëntie en de accuraatheid van de fiscale controle.  Bij de noodzakelijkheidstoest speelt ondermeer of de inmenging (bij voorbeeld door een fiscale visitatie) in het privéleven wel strikt noodzakelijk is en of het doel niet evenzeer op een minder privacyinvasieve wijze kan worden bereikt (bij voorbeeld door een vraag om inlichtingen).

Wanneer de fiscale administratie aldus inlichtingen inzamelt zonder duidelijke wettelijk basis of zonder dat aan de noodzakelijkheidsvereiste is voldaan, is er sprake van een schending van het recht op privéleven. Onderzoeksdaden in strijd met het recht op privéleven zijn nietig en de bewijsvoering die er uit voortvloeit, moet worden uitgesloten. Het gebruiken van bewijzen verkregen met schending van grondrechten maakt immers altijd onbehoorlijk bestuur uit (zie over het onderwerp in het algemeen en over deze sanctie het proefschrift van prof. S. De Raedt: De draagwijdte van het recht op privéleven bij de informatie-inzameling door de fiscale administratie, Brussel, Larcier, 2017, 780 p.).

In het licht van het voorgaande is het van belang te weten in welke mate vennootschappen de bescherming van het recht op privacy kunnen genieten. Het EHRM betwijfelt of rechtspersonen een eigen privéleven kunnen hebben. Desalniettemin worden ook voor rechtspersonen diverse aspecten van het recht op privéleven beschermd door art. 8 EVRM.

Zo is er de bescherming van de lokalen van de rechtspersoon. Uit de rechtspraak van het EHRM (ondermeer de zaak Bernh Larsen) en evenzeer uit het arrest van het Grondwettelijk Hof van oktober 2017 volgt dat het recht op eerbiediging van de woning niet alleen particuliere woningen betreft, maar ook van toepassing is op voor beroeps- of handelsdoeleinden gebruikte lokalen (het betreft de maatschappelijke zetel, de bijkantoren en andere beroepslokalen). De inmenging door de wetgever kan evenwel verder gaan wanneer het gaat om professionele of commerciële lokalen of activiteiten. Tevens is de kans op aanwezigheid van personen vereist (EHRM 6 september 2005).

Daarnaast is er de bescherming van de informatie van de rechtspersoon. In principe is enkel de informatie verbonden aan iemand zijn privéleven beschermd. Informatie die onderdeel vormt van correspondentie van rechtspersonen is evenwel evenzeer beschermd (EHRM 28 juni 2007). Het recht op correspondentie beschermt immers de confidentialiteit van elke communicatie tussen natuurlijke personen (EHRM 6 december 2012). Wat betreft de correspondentie van de rechtspersoon, is de rechtsbescherming niet minder vergaand dan bij natuurlijke personen (EHRM 16 oktober 2007). Er wordt een zeer ruime invulling gegeven aan het recht op correspondentie: de aanwezigheid van correspondentie, hoe beperkt ook, besmet de ganse maatregel (bv beslag backup server, waaronder emails van werknemers in de zaak Bernh Larsen). Evenzeer informatie die tot het zakengeheim behoort, wordt beschermd (zaak Bernh Larsen). (Zie over het recht op privéleven van de rechtspersoon: S. De Raedt, o.c. p. 104 e.v., zie tevens S. De Raedt en A. Van de Vijver, Grondrechten in fiscalibus, Brussel, Larcier, 2016, p. 487-488).

Wanneer de fiscale administratie inlichtingen inzamelt zonder duidelijke wettelijke basis of op een manier waarbij minder privacy-schendende werkwijzen denkbaar zijn, is er sprake van een schending van het recht op privéleven. Onderzoeksdaden in strijd met het recht op privéleven zijn nietig en de bewijsvoering die er uit voortvloeit, moet worden uitgesloten. Aangenomen kan worden dat rechtspersonen zelf geen eigen privéleven kunnen hebben. Desalniettemin worden ook voor rechtspersonen diverse aspecten van het recht op privé-leven beschermd door art. 8 EVRM, meer bepaald haar lokalen en haar correspondentie blijken te zijn beschermd.

» Bekijk alle artikels: Privacy & Gegevensbescherming