Vastgoedtransacties
door én met administratieve overheden:
overheidsopdracht of uitgesloten vastgoeddienst?

Dhr. Constant De Koninck (Rekenhof)

Webinar op donderdag 13 juni 2024


Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Actualia Overheidsopdrachten
2023/2024

Dhr. Constant De Koninck (Rekenhof) en mr. Peter Teerlinck (& De Bandt)

Webinar op donderdag 5 december 2024

Toegang tot overheidsopdrachten voor ondernemers uit derde landen (LegalNews)

Auteur: Marc Vandecasteele (LegalNews)

Op 7 maart 2024 gaf de advocaat-generaal zijn standpunt over de vraag of ondernemers die gevestigd zijn in derde landen waarmee de Europese Unie geen internationale overeenkomst inzake overheidsopdrachten heeft gesloten gerechtigd zijn tot deelname aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de Unie? En indien ja, kunnen de lidstaten dan de voorwaarden vaststellen waaronder die ondernemers mogen deelnemen, of staat het uitsluitend aan de Unie om dit te doen?

Hierbij een selectie uit zijn conclusie:

Ondernemers uit niet onder internationale overeenkomsten vallende derde landen vallen niet binnen de personele werkingssfeer van richtlijn 2014/25 vallen. Hoewel het aan de verwijzende rechter staat dit te verifiëren, lijkt uit de informatie waarover het Hof beschikt te volgen dat verzoekster zich in die positie bevindt. Aangezien verzoekster niet het recht heeft om deel te nemen aan een procedure voor het plaatsen van overheidsopdrachten waarop richtlijn 2014/25 van toepassing is, kan zij zich bij een rechterlijke instantie van een lidstaat niet beroepen op de bepalingen ervan. Bijgevolg kan de verwijzende rechter geen antwoord krijgen op een verzoek om een prejudiciële beslissing inzake de uitlegging van die bepalingen, aangezien ieder antwoord dat het Hof op zijn verzoek zou kunnen geven niet bindend zou zijn. Deze reden volstaat om vast te stellen dat dit verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is.

Hoewel richtlijn 2014/25 niet op in Turkije gevestigde ondernemers van toepassing is, zal ik nu ingaan op de vraag of de wetgeving van de lidstaten niettemin van toepassing kan zijn op situaties die buiten de werkingssfeer van deze richtlijn vallen. In het arrest Dzodzi heeft het Hof zich gebogen over een zaak waarin het nationale recht de regels aangaande de interne markt van de Unie had toegepast in zuiver interne situaties, met het doel omgekeerde discriminatie te voorkomen.

Hoewel het Unierecht niet van toepassing is in zuiver interne situaties, heeft het Hof geoordeeld dat het de lidstaten er ook niet van weerhoudt om dat recht toe te passen. Tegen deze achtergrond heeft het Hof de prejudiciële vragen beantwoord, met het doel de eenvormige uitlegging van het Unierecht te verzekeren.

Anders dan de situatie die tot dat arrest heeft geleid, is de zaak bij de verwijzende rechter niet zuiver intern van aard en betreft deze geen gedeelde bevoegdheid van de Unie en de lidstaten. Aangezien de in de onderhavige zaak gestelde vragen een exclusieve bevoegdheid van de Unie betreffen, kunnen de lidstaten niet unilateraal besluiten om de werkingssfeer van de betreffende Unieregels uit te breiden. Bijgevolg wijs ik het Hof erop dat de vragen van de verwijzende rechter niet kunnen worden beantwoord op basis van het arrest Dzodzi.

Aangezien alle vragen van de verwijzende rechter betrekking hebben op de uitlegging van richtlijn 2014/25, die, om de redenen die nader vermeld zijn in de punten 29 tot en met 33 en 42 tot en met 54 van de onderhavige conclusie, niet van toepassing kan zijn in het kader van het geding bij de verwijzende rechter, geef ik het Hof in overweging het verzoek om een prejudiciële beslissing in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren.

Lees hier de Conclusie

Webinar
Webinars on demand

» Bekijk alle artikels: Overheid & Aanbesteding