Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024

Praktische problemen bij het optreden van een maatschap in het rechtsverkeer (Corporate Finance Lab)

Auteur: Joeri Vananroye (Corporate Finance Lab)

Publicatiedatum: 01/03/2021

De maatschap is niet onderworpen aan een formeel regime inzake oprichting en openbaarmaking (neerlegging van (een uittreksel uit) de oprichtingsakte en bekendmaking in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad), zoals dat wel geldt voor rechtspersonen. Daarmee hangt samen dat de maatschap geen regels kent zoals art. 2:18 – 2:19 WVV, die derden beschermen als die te goeder trouw hebben vertrouwd op de geopenbaarde gegevens.

De inschrijvingsplicht in de KBO die de Wet Hervorming Ondernemings­recht invoerde voor maatschappen in art. III.49 § 1, 1° en 2° WER doet geen afbreuk aan de vorige vaststelling. Al bij al is de draagwijdte van de publiciteit in de KBO zeer beperkt. De KBO heeft als eerste roeping om een interne database voor de overheid te zijn, niet het informeren van derden. Met name krijgt een derde geen inzicht in de identiteit van de maten (tenminste als er een zaakvoerder is – zie hierna), de statuten of de financiële aspecten van een maatschap. De enige saillante informatie voor derden is de identiteit van de zaakvoerder. De vertegenwoordigings­bevoegdheid van de zaakvoerder wordt niet bekendgemaakt, laat staan dat de publicatie een grond vormt van vertegenwoordigingsmacht t.a.v. derden te goeder trouw.

Als we naar de juridische voorschriften kijken, lijkt het nog al mee te vallen met de rechtsgevolgen van de afwezigheid van vennootschapsrechtelijke publiciteit. Die situeren zich vooral bij ‘sterke’ registers zoals het hypotheekregister: daar moet de identiteit van de afzonderlijke maten worden vermeld en volstaat een identificatie onder de vennootschapsnaam dus niet. Bij het optreden in rechte – een ander klassiek domein met strenge identificatievereisten – trad de wetgever in 2018 op om een identificatie louter door de maatschapsnaam mogelijk maken (zie hier en hier).

Een analyse van deze in draagwijdte beperkte wettelijke gevolgen van de afwezigheid van een georganiseerde publiciteit, mist echter het belangrijkste gevolg in het rechtsverkeer: de contractuele tegenpartij van de maatschap die omwille van de afwezigheid van publiciteit er op zal staan dat alle maten mee instemmen met een rechtshandeling.

In de praktijk kan een contractuele tegenpartij van een maatschap er nooit zo maar van uitgaan dat een zaakvoerder bevoegd is en zal ze een legitimatie van deze bevoegdheid wensen. De beperkingen aan de beslissings- en vertegenwoordigingsbevoegdheid van de zaakvoerder zijn immers tegenwerpelijk aan derden (art. 1998 al. oud BW). Dit betekent dat als een maat achteraf met succes de bevoegdheid van de zaakvoerder betwist, dit in beginsel het probleem van de contractspartner van de maatschap wordt.

Dat is bij een rechtspersoon in principe niet anders, maar daar is er een georganiseerde openbaarmaking waarop derden mogen vertrouwen (art. 2:18 – 2:19 WVV). Zo kan een persoon die gepubliceerd staat als organiek vertegenwoordiger de vennootschap verbinden t.a.v. een derde te goeder trouw, ook indien die persoon niet langer vertegenwoordiger is, of indien zijn benoeming ongeldig is gebeurd of zelfs indien de publicatie werd vervalst. De derde wordt ook beschermd tegen gevolgen van de nietigheid of de ontbinding van de vennootschap, indien die incidenten niet werden gepubliceerd. Ook de uittreding van onbeperkt aansprakelijke vennoten in een VOF of CommV is niet tegenwerpelijk aan de contractspartij van de vennootschap indien die uittreding niet werd openbaargemaakt.

Niets van dit alles bij de maatschap. Als de statuten of een legitimatie van de benoeming van de zaakvoerder worden voorgelegd, geeft dit een derde dan ook maar een beperkt comfort. Indien later blijkt dat deze documenten niet langer actueel waren (bv. door ontslag van de zaakvoerder of ontbinding van de maatschap), maakt dit in principe de betrokken rechtshandeling onbevoegd. Dit is ook zo voor de nietigheid van de maatschap, ook als die pas ná de betrokken rechtshandeling wordt vastgesteld. De nietigheid van de maatschap werkt immers ex tunc, d.w.z. tot het ogenblik van het oprichten van de maatschap (vgl. voor rechtspersonen art. WVV) en neemt aldus retroactief de bevoegdheid weg van de zaakvoerder (quod nullum est nullum effectum producit). Deze onbevoegdheid, hoewel retroactief, kan in beginsel aan derden worden tegengeworpen (S. De Dier, Nietigheid van bestuursbesluiten in een vennootschap, Roularta, Antwerpen, 2016, 132, nr. 138 en 163, nr. 176).

Het risico voor de derde moet niet worden overdreven. Met name bij het probleem van de geldigheid en de actualiteit van de voorgelegde statuten is er een grote kans dat de derde te goeder trouw met succes een beroep kan doen op de vertrouwensleer (S. De Dier, Nietigheid van bestuursbesluiten in een vennootschap, 139 e.v.).

Toch is het risico significant groter dan bij rechtspersonen en kan het worden vermeden door alle maten voor een bepaalde rechtshandeling mee te laten ondertekenen, ook al lijkt de zaakvoerder op grond van de statuten evident bevoegd (zie bv. over het gebruik van financiële instellingen in die zin: M. Gijbels, A. Van Geel en I. Verhulst, “Enkele aandachtspunten bij de oprichting en de werking van een Belgische burgerlijke maatschap”, Vermogensplanning in de praktijk 2015, 8). De reden voor deze mede-ondertekening is niet dat de instemming van deze mate nodig zou zijn voor de toerekening van de handeling aan de maatschap, maar om te verhinderen dat de betrokken maten later deze handeling aanvechten op grond van de afwending van deze bevoegdheid of op grond van de ongeldigheid of het gebrek aan actualiteit van de statuten of de benoeming van de zaakvoerder.

Lees hier het originele artikel