Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?
Overweeg dan zeker ons jaarabonnement
Krijg toegang tot +150 opleidingen
Live & on demand webinars
Voor uzelf en/of uw medewerkers
Cryptomunten anno 2025:
een stand van zaken
Mr. Jonas Helaut en mr. Mégdi Zagheden
(Everest Advocaten)
Webinar op donderdag 12 juni 2025
Overeenkomsten met externe consultants:
aandachtspunten anno 2025
Mr. Dieter Dejonghe en mr. Ines Vandevelde
(Claeys & Engels)
Webinar op donderdag 15 mei 2025
Het gebruik van AI Chatbots en AI Agents in het handelsverkeer: juridische aandachtspunten
Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)
Webinar op dinsdag 10 juni 2025
Intellectuele rechten: recente ontwikkelingen
Dr. Nele Somers (Artes)
Webinar op dinsdag 20 mei 2025
De ‘Dining Sidechair Wood’ van Charles en Ray Eames en de ‘Paris-stoel’ van Kwantum. Arrest van het Hof van Justitie (LegalNews)
Auteur: Marc Vandecasteele (LegalNews)
Waarover gaat het?
De Zwitserse onderneming Vitra vervaardigt designmeubelen en heeft intellectuele-eigendomsrechten op stoelen die ontworpen zijn door het inmiddels overleden echtpaar Charles en Ray Eames, die onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika waren. Een van die stoelen is de Dining Sidechair Wood, die was gemaakt voor een door het Museum of Modern Art in New York (Verenigde Staten) uitgeschreven meubelontwerpwedstrijd en die sinds 1950 in dit museum wordt tentoongesteld.
De onderneming Kwantum exploiteert in Nederland en België een winkelketen in binnenmeubilair en heeft onder de naam „Paris-stoel” een stoel op de markt gebracht die volgens Vitra inbreuk maakt op haar auteursrechten op de Dining Sidechair Wood.
Vitra heeft zich tot de Nederlandse rechter gewend en onder meer gevorderd dat die stoel niet langer op de markt zou worden gebracht.
De prejudiciële vragen
De Hoge Raad der Nederlanden heeft aan het Hof van Justitie prejudiciële vragen voorgelegd over de bescherming die op grond van richtlijn 2001/291 en artikel 17, lid 2, alsook artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) in de Unie kan worden verleend aan een werk van toegepaste kunst dat afkomstig is uit een derde land en waarvan de auteur geen onderdaan is van een lidstaat.
In het internationale recht bepaalt de Berner Conventie2 dat auteurs die onderdaan zijn van landen die deze Conventie hebben ondertekend, in de andere ondertekenende landen in beginsel dezelfde rechten genieten als nationale auteurs. De bescherming van werken van toegepaste kunst is daar echter een uitzondering op. De partijen bij die Conventie hebben in dat verband voorzien in een zogenoemde materiële-reciprociteitstoets, volgens welke werken van toegepaste kunst die afkomstig zijn uit landen waar die werken uitsluitend als tekening of model worden beschermd, in de andere ondertekenende landen enkel aanspraak kunnen maken op die bescherming en dus niet ook nog eens op auteursrechtelijke bescherming. De Hoge Raad wenst van het Hof te vernemen of de lidstaten de materiële-reciprociteitstoets van de Berner Conventie mogen toepassen op werken van toegepaste kunst die afkomstig zijn uit derde landen waar die werken slechts op grond van een bijzondere regeling worden beschermd, ook al heeft de Uniewetgever niet in zo’n beperking voorzien.
Het arrest van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie heeft op 24 oktober 2024 beslist dat de lidstaten kunstwerken op het grondgebied van de Unie moeten beschermen, ongeacht het land van oorsprong van die werken of de nationaliteit van hun auteur.
» Bekijk alle artikels: IT & IP