Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Faillissementsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Ilse van de Mierop en mr. Charlotte Sas (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 6 december 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024

Kwijtschelding van de gefailleerde natuurlijk persoon: een stand van zaken (Crivits & Persyn)

Auteurs: Astrid Lescouhier en Marthe Oosthuyse (Crivits & Persyn)

Een natuurlijk persoon die failliet verklaard wordt, komt in aanmerking voor de zogenaamde kwijtschelding van schulden. Dit betekent dat restschulden die overblijven bij de sluiting van het faillissement en die niet konden worden voldaan met de opbrengst van het actief, uitdoven. De filosofie hierachter is dat ondernemers die geconfronteerd worden met een tegenslag een tweede kans verdienen. Dat is niet mogelijk als zij een grote schuldenlast meezeulen.

Het recht op een tweede kans komt echter niet voor niets. De wetgever koppelt er enkele formele voorwaarden aan. Zo moet de gefailleerde de kwijtschelding vragen. Tot voor kort was dit ook aan een strikte (verval)termijn gekoppeld.

Over deze voorwaarden is al veel inkt gevloeid. In het bijzonder gaven ze immers aanleiding tot situaties waarbij gefailleerden op vrij onbillijke wijze uitgesloten werden van het recht op kwijtschelding. Een recente tussenkomst van het Grondwettelijk Hof verplicht de wetgever nu om de voorwaarden (deels) te herzien. Dit biedt perspectief voor gefailleerden van wie het verzoek tot kwijtschelding eerder werd afgewezen als onontvankelijk wegens laattijdigheid.

Een automatisme, maar toch ook niet

De kwijtschelding kan worden gevraagd bij faillissementen uitgesproken na 1 mei 2018. Kenmerkend voor de kwijtschelding is dat de rechtbank bij de beoordeling van het verzoek geen appreciatiebevoegdheid heeft. De kwijtschelding moet automatisch worden toegekend. Enkel bij verzet, bijvoorbeeld door een schuldeiser, zal de rechtbank nagaan of er sprake is van een kennelijk grove fout die heeft bijgedragen tot het faillissement, waardoor de kwijtschelding geheel of gedeeltelijk kan worden geweigerd.

Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de gefailleerde tijdig om de kwijtschelding moet verzoeken. De automatische toekenning komt er maar nadat de gefailleerde er actief om heeft gevraagd. Dat moest vroeger bovendien binnen een korte termijn gebeuren. Artikel XX.173, §2 WER bepaalde een termijn van drie maanden vanaf de publicatie van het faillissementsvonnis in het Belgisch Staatsblad. Rechtspraak bevestigde dat dit een vervaltermijn was. Een gefailleerde die niet tijdig een verzoek neerlegde, verloor dan ook onherroepelijk het recht op kwijtschelding.

Een tweede kans op een tweede kans

Dit verval van het recht op kwijtschelding veroorzaakte nogal wat kommer en kwel. Deze sanctie was duidelijk zeer verregaand en stond opvallend genoeg ook haaks op het gewenste ‘soepele’ tweedekansenbeleid. Het was dus slechts een kwestie van tijd alvorens ze aan de kaak zou worden gesteld. Ondertussen boog het Grondwettelijk Hof zich tot tweemaal toe over artikel XX.173, §2 WER en de vervaltermijn die daarin wordt bepaald.

In een eerste arrest van 22 april 2021 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de termijn uit dit wetsartikel het gelijkheidsbeginsel schond in de mate dat het om een vervaltermijn ging. Het wetsartikel bleef bestaan, maar ingevolge het tussengekomen arrest worden laattijdig neergelegde verzoeken sindsdien niet meer afgewezen als onontvankelijk. Vervolgens heeft het Hof in een tweede arrest van 21 oktober 2021 het betrokken artikel ook effectief vernietigd in zoverre het bepaalt dat een gefailleerde die niet binnen de vervaltermijn van drie maanden een verzoek indient het recht daarop onherroepelijk verliest.

Dit vernietigingsarrest geeft gefailleerden van wie het verzoek tot kwijtschelding wegens laattijdigheid werd afgewezen de mogelijkheid om de intrekking van die beslissing te bekomen en alsnog kwijtschelding te vragen. Die tweede (tweede) kans is echter opnieuw aan een strikte tijdsvoorwaarde verbonden. De vordering tot intrekking moet binnen zes maanden na de bekendmaking van het vernietigingsarrest in het Belgisch Staatsblad worden ingesteld, via dagvaarding voor de rechtbank die de kwijtschelding niet toekende. Gebeurt de vordering niet binnen die termijn, dan vervalt ze. De bekendmaking van het arrest gebeurde op 13 december 2021, zodat de termijn op 13 juni 2022 verstrijkt.

We zijn er nog niet

Er zijn nog andere rechtsvragen hangende voor het Grondwettelijk Hof, onder meer over de situatie waarbij geen verzoekschrift tot kwijtschelding werd neergelegd voor de sluiting van het faillissement. Of het Grondwettelijk Hof dit anders zal beoordelen, is onduidelijk. Hoe dan ook wordt het balanceren op een dunne koord om nieuwe ongelijkheden te vermijden. Zo stelt zich de vraag wat te doen met gefailleerden die bewust geen laattijdig verzoek meer neerlegden, net omdat dit op grond van de toen geldende rechtspraak zou worden afgewezen. Vallen zij alsnog uit de boot?

Voor nog hangende faillissementen leidt de vernietiging van de vervaltermijn dan weer tot de vraag wat het laatste moment is waarop de kwijtschelding kan worden gevraagd. De wet bepaalt geen eindtermijn. Voorzichtigheidshalve raden wij aan om steeds binnen een redelijke termijn en uiterlijk voor de sluiting van het faillissement een verzoek te richten.

Een wettelijk ingrijpen dat deze en andere onduidelijkheden wegwerkt, zou wenselijk zijn.

Bron: Crivits & Persyn

» Bekijk alle artikels: Insolventie & Faillissement