Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Faillissementsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Ilse van de Mierop en mr. Charlotte Sas (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 6 december 2024

Is de vereffenaar een mini-curator? Cass. 26 november 2021 (Corporate Finance Lab)

Auteur: Joeri Vananroye (Corporate Finance Lab)

Een curator is de bewindvoerder van de faillissementsboedel. Die boedel bundelt de executierechten van de schuldeisers in het kader van het algemeen beslag op het vermogen van de debiteur. De curator heeft daardoor zowel de ‘partijrechten’ van de debiteur als ‘derdenrechten’ van de schuldeisers (bv. pauliana, bv. mogelijkheid om zich soms op niet-tegenwerpelijkheid te beroepen, bv. mogelijkheid om collectieve schade te vorderen die debiteur zelf buiten faillissement niet zou kunnen vorderen).

Een vereffenaar, aangesteld bij ontbinding van een rechtspersoon, is daarentegen een orgaan van de rechtspersoon. De vereffenaar heeft in beginsel enkel de rechten die de rechtspersoon zelf heeft. Dat geldt ook bij een deficitaire vereffening, die nochtans dezelfde situatie wil afwikkelen als een faillissement.

Er bestaan goede redenen voor dat verschil in bevoegdheden: de vereffenaar wordt doorgaans door de algemene vergadering van aandeelhouders aangesteld en biedt daarom niet dezelfde garanties inzake onafhankelijkheid als een curator. Het zou onverantwoord zijn dat de vereffenaar zoals een curator de rechten van de schuldeisers overneemt. (Daarmee is overigens niet gezegd dat er geen garanties zijn omtrent een ordentelijke vereffening, zie J. Van Eetvelde, Ontbinding en vereffening van vennootschappen, Proefschrift KU Leuven, 2022, 388 e.v.).

In een arrest van 26 november 2021 kon het Hof van Cassatie deze principes bevestigen m.b.t. de bevoegdheid inzake collectieve schade voor de vereffenaar van een commanditaire vennootschap: “[Si le liquidateur] exerce ses pouvoirs dans l’intérêt de la société et des créanciers, le liquidateur ne représente que la société et non les créanciers. Il ne peut dès lors mettre en œuvre que les actions qui appartiennent à la société.

Het betrof hier de vereffening van een commanditaire vennootschap. Zoals bekend zijn de werkende – correcter: de gecommanditeerde – vennoten in de CommV onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap. Deze externe gehoudenheid (obligatio) zegt uiteraard niets over hoe de vennoten onderling deze aansprakelijkheid moeten dragen (contributio), wat geregeld wordt door hun onderlinge afspraken.

Als de vennootschap zelf vordert tegen haar vennoten, vormt ieders interne draagplicht (contributio) de grens van haar vordering. Ook de curator stapt in principe in de schoenen van de gefailleerde debiteur en kan, behoudens een bijzondere rechtsgrond (zoals de pauliana of het zakelijk karakter van het faillissementsbeslag) niet meer vorderen dan de debiteur zelf kan.

In twee arresten van 19 december 2008 et 6 december 2012 (zie ook Cass. 16 september 2016) oordeelde het Hof van Cassatie echter dat, zelfs ondanks de afwezigheid van een bijzondere rechtsgrond, de curator van een VOF of CommV om redenen van efficiëntie en gelijkheid tussen schuldeisers de (werkende) vennoten hoofdelijk kan aanspreken. Dit gaat veel verder dan de klassieke toepassingsgevallen van collectieve schade, waar er sprake is van schade aan de collectieve verhaalsrechte van schuldeisers. Zie R. Verheyden, De collectieve vordering 2.0 : boedelvordering zonder boedelschade.

Deze cassatie-rechtspraak werd door de wetgever gecodificeerd (en meteen uitgebreid naar de gefailleerde maatschap) in art. XX.99 in fine WER: “In geval van faillissement van een onderneming bedoeld in artikel XX.1, § 1, eerste lid, c), of van een rechtspersoon waarvan de vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn krachtens de wet, kan enkel de curator de vennoot persoonlijk aansprakelijk stellen voor de passiva van deze onderneming.

In het besproken arrest bevestigt het Hof van Cassatie in lijn met de klassieke visie op de vereffenaar dat deze buitengewone bevoegdheid niet geldt voor de vereffenaar van een CommV (en kan men er aan toevoegen: van een VOF of maatschap). Dit is dogmatisch klassiek en beleidsmatig wenselijk. Zie ook de conclusies van advocaat-generaal Inghels bij dit arrest.

Dat gezegd zijnde, lijkt het me toch dat de wetgever verfijnder zou kunnen denken over de afbakening van de bevoegdheden tussen vereffenaar en vennootschapsschuldeisers. Het huidige recht vertrekt vanuit exclusieve bevoegdheden. Zo is bij faillissement de curator exclusief bevoegd om de pauliana in te stellen, met uitsluiting van individuele schuldeisers in de boedel. Bij een vereffening zijn dan weer de schuldeisers bevoegdheid om een pauliana in te stellen, met uitsluiting van de vereffenaar. In zo’n systeem waar de bevoegdheid van de bewindvoerder de bevoegdheid van schuldeisers uitsluit, is het ondenkbaar dat een partijdige vereffenaar meer bevoegdheden krijgt toegewezen dan de vennootschap zelf.

De lege ferenda hoéft het echter niet zo te zijn. Er is best een systeem denkbaar waarbij in een deficitaire vereffening de vereffenaar en individuele schuldeisers concurrentieel de pauliana zouden kunnen instellen. Dit doet recht aan de informatievoorsprong van de vereffenaar en de eisen van proceseconomie, zonder dat schuldeisers worden gefrustreerd door het stilzitten van een partijdige vereffenaar.

Zelfs de lege lata kan de vereffenaar niet zomaar worden gereduceerd tot een vennootschapsorgaan, toch minstens niet bij een deficitaire vereffening. Er is immers een situatie van samenloop en het komt aan de vereffenaar toe deze samenloop af te wikkelen. Neem nu dat de vennootschap een zakelijk zekerheidsrecht heeft verschaft, dat echter niet tegenwerpelijk werd gemaakt. De zekerheidsverschaffende vennootschap kan zich zelf uiteraard niet beroepen op deze niet-tegenwerpelijkheid. De vereffenaar die de schuldeisers uitbetaalt zal er m.i. wel rekening mee dienen te houden.

Zie over deze problemen o.m. G. Lindemans, “Keizer, blauwhelm, protegé : de curator, de vereffenaar en de schuldenaar-in-reorganisatie in hun verhouding tot de schuldeisers. Een vergelijking met betrekking tot de actio pauliana, de zijdelingse vordering en de vordering tot vergoeding van collectieve schade”, TRV-RPS 2016, 39 e.v. Op 1 april 2022 zal Roel Verheyden aan de KU Leuven een proefschrift verdedigen waar de afbakening van collectieve schade en de uitoefening ervan centraal staat.

Bron: Corporate Finance Lab