Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Faillissementsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Ilse van de Mierop en mr. Charlotte Sas (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 6 december 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

Insolventie: wetsvoorstel met wijzigingen ingediend op 21 oktober 2020 door dhr. Koen Geens (LegalNews)

Auteur: LegalNews

Publicatiedatum: 22/10/2020

De voorgestelde wijzigingen hebben twee doelstellingen:

1. De gevolgen van het arrest-Plessers regelen

In het arrest-Plessers (C-509/17, ECLI:EU:C:2019:424) van 16 mei 2019, over een prejudiciële vraag van het arbeidshof te Antwerpen van 21 augustus 2017, stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie: “richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, met name de artikelen 3 tot en met 5, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling, die in geval van overdracht van een onderneming in het kader van een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag, welke procedure wordt gevoerd met het oog op het behoud van het geheel of een gedeelte van de vervreemder of van zijn activiteiten, bepaalt dat de verkrijger het recht heeft om te kiezen welke werknemers hij wil overnemen.”.

Ook al verschilt de overdracht onder gerechtelijk gezag zoals georganiseerd door de artikelen XX.84 en volgende van het Wetboek van economisch recht enigszins van de overgang van ondernemingen zoals georganiseerd door de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen, is het niettemin zaak erover te waken dat er geen controverse zou kunnen ontstaan met betrekking tot de verenigbaarheid van de Belgische wet met richtlijn 2001/23 zoals geïnterpreteerd door het Hof van Justitie. Die aanpassingen blijken des te noodzakelijker doordat de vele crisismaatregelen die zijn genomen tegen de verspreiding van de COVID-19-pandemie de economie zwaar hebben getroffen, zowel rechtstreeks (bijvoorbeeld verplichte sluiting van winkels en ondernemingen, annulering van tal van evenementen, enz.) als onrechtstreeks (onvoldoende voorraad of wisselstukken vanwege de maatregelen, dalende vraag, enz.). Door aanzienlijke liquiditeitsproblemen zullen bepaalde ondernemingen geen andere keuze hebben dan een beroep te doen op de insolventieprocedures, waaronder de overdracht onder gerechtelijk gezag, voor een herstructurering. Het is immers van belang dat de stakeholders de verzekering krijgen dat een eventuele overdracht van de onderneming op grond van de artikelen XX.84 en volgende van het Wetboek van economisch recht achteraf niet ter discussie wordt gesteld krachtens de rechtspraak van het arrest-Plessers.

2. De keuze voor de meest geschikte discontinuïteitsprocedure overlaten aan de rechter

Tal van faillissementen betreffen rechtspersonen in onbeheer, die niet meer over activa beschikken, geen personeel (meer) tewerkstellen, om wie niemand zich nog bekommert en die best kunnen verdwijnen om te voorkomen dat zij voor ongewenste doeleinden zouden worden gebruikt.

Het is dus raadzaam – voornamelijk in het geval van een lege “doos” – de gerechtelijke ontbinding te bevoorrechten in plaats van het faillissement uit te spreken. Dit voorstel strekt er dus toe de keuze voor de meest geschikte discontinuïteitsprocedure over te laten aan de rechter; hij kan dan onderscheid maken tussen enerzijds de rechtspersoon waarvan de discontinuïteit een einde stelt aan een daadwerkelijke activiteit en waarvoor het voor de sociaal-economische orde van belang is dat de vereffening ervan plaatsvindt volgens de complexe regels van een faillissementsprocedure, en anderzijds de rechtspersoon die al jarenlang geen activiteiten, activa, werknemers meer heeft of zelfs nooit gehad heeft, en die tegen een minimum aan kosten moet verdwijnen. Het is dus niet de bedoeling te verhinderen dat de rechtbanken de definitieve stakingen van betaling vaststellen, maar louter de rechtbanken de mogelijkheid te bieden om te opteren voor vereffeningsmodaliteit die het meest geschikt is op sociaal en economisch vlak.

Het wetsvoorstel vindt u hier

» Bekijk alle artikels: Insolventie & Faillissement