Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Faillissementsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Ilse van de Mierop en mr. Charlotte Sas (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 6 december 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

Gerechtelijke reorganisatie en misbruikbestrijding: is de slinger te ver doorgeslagen? (Van Steenbrugge Advocaten)

Auteur: Cedric Haspeslagh (Van Steenbrugge Advocaten)

De wetgever wil de procedure van gerechtelijke reorganisatie zo aantrekkelijk mogelijk maken. Dat uit zich in een ‘open portaal’ benadering. Deze benadering wordt gekenmerkt door een beperkt aantal toegangsvoorwaarden tot de gerechtelijke reorganisatie die relatief eenvoudig te vervullen zijn. De belangrijkste voorwaarde is dat de continuïteit van de onderneming onmiddellijk of op termijn bedreigd moet zijn (art. XX.45, §1 WER). Daarnaast is het nodig, maar volstaat het, dat de reorganisatieprocedure een deel van de oplossing moet kunnen bieden voor het behoud van de continuïteit van het geheel of een gedeelte van de activa of activiteiten van de onderneming (art. XX.39, eerste lid WER). De vorm of omvang van de activiteit is daarbij van geen belang. Wat telt is dat de rendabiliteit en solvabiliteit op termijn herwonnen kunnen worden dankzij de reorganisatie. Van zodra de toegangsvoorwaarden vervuld “lijken” moet de onderneming toegelaten worden tot de reorganisatieprocedure (art. XX.46, §2 WER). De levensvatbaarheid van de onderneming en de redbaarheid van de continuïteit mogen dus in principe niet beoordeeld worden aan de toegangspoort. Deze beoordeling gebeurt pas later, tijdens de periode van de opschorting.

Al snel werd vastgesteld dat deze open toegangspoort tot misbruik leidde. Er werden inderhaast opgestelde en onvolledige verzoekschriften neergelegd met als enig doel een openbare verkoop na beslag te verhinderen, omdat de neerlegging van het verzoekschrift de beslagprocedure zonder meer schorste (thans genuanceerder uitgewerkt in art. XX.44 WER). Daartegen werd opgetreden door de rechtspraak, die daarin werd gevolgd door de wetgever. Er werd vereist dat alle stukken die opgesomd worden in art. XX.41, §2 WER (waaronder een lijst van de schuldeisers, de twee recentste jaarrekeningen, een boekhoudkundige staat en de resultatenrekening) gelijktijdig met het verzoekschrift tot gerechtelijke reorganisatie neergelegd moeten worden ter griffie. Bij gebrek daaraan was het reorganisatieverzoek niet-ontvankelijk.

De toegangspoort tot de reorganisatieprocedure werd hierdoor versmald. De Wet van 21 maart 2021 brengt daarin verandering. De toegangsdrempel wordt tijdelijk (thans tot 16 juli 2022) opnieuw verlaagd om het hoofd te bieden aan de verwachte golf van reorganisatieverzoeken door de impact van de COVID-19-crisis. Een van de middelen om dat doel te bereiken is de tijdelijke afschaffing van de niet-ontvankelijkheidssanctie van art. XX.41, §2 WER, omdat deze sanctie volgens het wetsontwerp “overdreven en juridisch onjuist” zou zijn en de “opgelegde beperkingen […] niet verantwoord [zijn] gelet op de noodzaak van herstructureringen zeker in een periode van economische crisis” .

De niet-ontvankelijkheidssanctie werd destijds nochtans weloverwogen ingevoerd. Door deze wetswijziging stijgt niet alleen het risico op misbruik, maar ook op een gebrekkige informatieverstrekking aan de rechtbank en de gedelegeerd rechter die het reorganisatieverzoek moeten beoordelen. De rechtspraak paste de niet-ontvankelijkheidssanctie bovendien niet roekeloos toe wanneer een verzoekschrift werd neergelegd zonder dat daarbij alle vereiste stukken gevoegd werden, maar hield rekening met de bedoeling van de wetgever en de concrete omstandigheden van het dossier. In de praktijk bleek deze sanctie dus niet overdreven te zijn en vormde dit geen onverantwoorde beperking op de toegang tot de reorganisatieprocedure. In plaats van de wetgeving om de zoveel tijd aan te passen, lijkt het veeleer aangewezen om te blijven inzetten op de basisgedachte en -principes van de reorganisatieprocedure en een evenwichtige toepassing daarvan door de rechtspraak.

Dat de rechtspraak daarin slaagt wordt besproken in een annotatie van mr. Cedric Haspeslagh in het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht (TBH 2021, afl. 6) waarin de voormelde basisprincipes en evoluties in detail besproken worden.

Bron: Van Steenbrugge Advocaten

» Bekijk alle artikels: Insolventie & Faillissement