Contracten anno 2025:
een praktijkgerichte blik na de inwerkingtreding van boek 6 BW

Prof. dr. Ignace Claeys en prof. dr. Thijs Tanghe (Eubelius)

Webinar op donderdag 6 februari 2025


Precontractuele aansprakelijkheid:
een overzicht van recente wetgeving en rechtspraak, inclusief voorbeeldclausules

Mr. Roeland Moeyersons (Andersen)

Webinar op donderdag 13 februari 2025


Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?

Overweeg dan zeker ons jaarabonnement 

 

Krijg toegang tot +150 opleidingen

Live & on demand webinars

Voor uzelf en/of uw medewerkers


Boek 3 ‘Goederenrecht’ vier jaar later:
een evaluatie aan de hand van 15 vragen

Dr. Siel Demeyere (Eubelius)

Webinar op dinsdag 6 mei 2025

Het niet respecteren van de opzeggingstermijn blijft niet ongestraft (Eska Law)

Auteur: Eska Law

Afgelopen week heeft het Hof van beroep te Gent een arrest geveld dat van groot belang is voor ondernemers in de zorgsector. Het Hof diende zich uit te spreken over een geschil waarbij een zorgverstrekker, actief als praktijkcoördinator in een thuisverplegingspraktijk, de opzegtermijn van zes maanden niet had gerespecteerd.

Deze opzegtermijn werd bedongen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de praktijk en de dienstverlener voor verpleegkundige ondersteuning zoals onder meer tarificatie, opleidingen, ….
Omwille van het niet respecteren van de opzegtermijn, werd er door dienstverlener een schadevergoeding gevorderd. Er werd echter geen schadebeding in de samenwerkingsovereenkomst gestipuleerd.

De zorgverstrekker in kwestie was van oordeel dat ze de opzegtermijn niet diende te respecteren om reden dat de samenwerkingsovereenkomst werd gesloten met een niet bestaande partij. De praktijk was immers geen rechtspersoon an sich aangezien ze niet over een ondernemingsnummer beschikte. Om deze reden zou de vordering van de dienstverlener volgens de zorgverstrekker onontvankelijk zijn.

De eerste rechter volgde deze visie niet. Ze was van oordeel dat de praktijk moest beschouwd worden als de verzameling van individuele rechtssubjecten die allen persoonlijk verbonden waren door de samenwerkingsovereenkomst. Deze overeenkomst dient dus in de eerste plaats als een toetredingsovereenkomst aanschouwd te worden waarbij de zorgverstrekkers allen individueel zijn toegetreden tot de dienstverlener en zich allen individueel hebben verbonden aan de bepalingen van de samenwerkingsovereenkomst.

Aangezien de coördinator van de praktijk zich hier niet in kon vinden, initieerde ze een beroepsprocedure. Het Hof oordeelde in graad van beroep echter gelijkaardig. In de samenwerkingsovereenkomst werd immers het volgende gestipuleerd:

“Alle zorgverstrekkers van de praktijk zijn door de ondertekening van onderhavige samenwerkingsovereenkomst lid van de dienstverlener. De praktijkcoördinator maakt zich sterk dat alle zorgverstrekkers van de praktijk zich akkoord verklaren met de inhoud van deze samenwerkingsovereenkomst.”

Het Hof stelde in navolging van de eerste rechter dat de praktijk moest begrepen worden als “alle zorgverstrekkers verbonden aan de praktijk”. Het feit dat de praktijk als contractspartij werd benoemd en niet de praktijkcoördinatoren en zorgverstrekkers als dusdanig, doet daar geen afbreuk aan. Het is bijgevolg niet noodzakelijk dat de zorgverstrekker uitdrukkelijk vermeld staat in de samenwerkingsovereenkomst om gebonden te zijn door de hierin vervatte bepalingen.

Ondergeschikt, moest de rechtbank van oordeel geweest zijn dat de zorgverstrekker weldegelijk verbonden was door de samenwerkingsovereenkomst, werd door de zorgverstrekker gesteld dat indien de opzeggingstermijn niet werd gerespecteerd, er überhaupt geen vergoeding verschuldigd is.

Aangezien er geen schadebeding werd bepaald in de overeenkomst, geldt immers de regel dat de werkelijke schade moet bewezen worden.

Vanwege het gegeven dat de dienstverlener geen diensten meer diende te verlenen aan de zorgverstrekker, gaande van tarificatie tot opleidingen, zou er geen schade zijn in hoofde van deze dienstverlener volgens de zorgverstrekker.

Ook dit argument werd zowel in eerste aanleg als in graad van beroep van tafel geveegd. Zo werd er door respectievelijk de Ondernemingsrechtbank als het Hof van beroep gesteld dat er weldegelijk schade was. Indien de dienstverlener van de ontbrekende opzeggingstermijn had kunnen genieten, had zij gedurende die termijn immers een winst kunnen verkrijgen op de door de zorgverstrekker doorgegeven verstrekkingen. Voor het leveren van haar diensten werd de dienstverlener immers vergoed middels een afhoudingspercentage op deze doorgegeven verstrekkingen. In het juridisch vakjargon wordt deze gederfde winst de ‘lucrum cessans’ genoemd.

Finaal werd de vordering van de dienstverlener logischerwijze toegekend en werd de zorgverstrekker veroordeeld tot betaling van een geldsom, gebaseerd op het afhoudingspercentage op de gemiddelde maandelijkse omzet van de zorgverstrekker. Dit werd vervolgens vermenigvuldigd met zes aangezien de zorgverstrekker gehouden was tot een opzeggingstermijn van zes maanden.
Ondanks dat er geen schadebeding werd opgenomen in de overeenkomst, vormt dit nogmaals de bevestiging dat de opzegtermijn haar waarde blijft behouden. Men kan hier niet ongestraft naar eigen goeddunken van afwijken hetgeen een goede zaak is voor de rechtszekerheid binnen de zorgsector.

Te onthouden:

  • Een goede praktijkovereenkomst biedt niet alleen transparantie maar ook houvast voor alle betrokkenen.
  • Een losse samenwerking tussen zorgverstrekkers is ook gebonden aan rechtspraak, en dat is maar goed ook.

***

Hof van beroep Gent, 2023/AR/503 (onuitgegeven)

Ondernemingsrechtbank Gent, Afdeling Gent A/21/01945 (onuitgegeven)

Bron: Eska Law

» Bekijk alle artikels: Handel & Consument, Verbintenissen & Goederen

Boeken in de kijker: