Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Tewerkstelling van buitenlandse werknemers:
nakende ingrijpende wijzigingen

Mr. Sophie Maes en mr. Simon Albers (Claeys & Engels)

Webinar op donderdag 25 april 2024

Minnelijke schikking en vermoeden van onschuld (Joachim Meese)

Auteur: Joachim Meese, advocaat

Publicatiedatum: 28/09/2019

Overeenkomstig artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) wordt eenieder tegen wie een vervolging is ingesteld, voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Een verdachte geniet dus van het vermoeden van onschuld en dat vermoeden kan enkel worden weerlegd door een definitieve rechterlijke beslissing waarin de schuld is komen vast te staan.

Het vermoeden van onschuld is verder ook opgenomen in artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 14.2 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 11.1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.

Het vermoeden van onschuld houdt onder meer in dat ervoor gezorgd moet worden dat een verdachte of beklaagde in openbare verklaringen van overheidsinstanties niet als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan (zie bv. ons eerder bericht inzake EHRM 29 januari 2019, Stirmanov t. Rusland).

Dit blijkt ook duidelijk uit artikel 4, 1e lid van de richtlijn 2016/343 (richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn), dat vooropstelt dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat een verdachte of beklaagde in andere rechterlijke beslissingen dan die welke betrekking hebben op de vaststelling van schuld, niet als schuldig wordt aangeduid zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan.

Het vermelden van mededaders in een minnelijke schikking

In een arrest van 5 september 2019 (zaak C-377/18) deed het Hof van Justitie een interessante uitspraak over de draagwijdte van die verplichting. Met name werd beslist dat artikel 4, 1e lid van de richtlijn 2016/343 “zich niet ertegen verzet dat een schikking waarin de verdachte in ruil voor strafvermindering zijn schuld erkent, die door een nationale rechter moet worden goedgekeurd, uitdrukkelijk als mededaders van het betrokken strafbare feit niet alleen die verdachte vermeldt, maar ook andere verdachten die hun schuld niet hebben erkend en worden vervolgd in het kader van een afzonderlijke strafprocedure, op voorwaarde dat ten eerste die vermelding noodzakelijk is voor de kwalificatie van de juridische aansprakelijkheid van de persoon die deze schikking heeft gesloten en ten tweede diezelfde schikking duidelijk aangeeft dat deze andere verdachten worden vervolgd in het kader van een afzonderlijke strafprocedure en hun schuld niet in rechte is komen vast te staan.”

Deze beslissing kwam er op prejudiciële vraag gesteld door een strafrechter uit Bulgarije. Artikel 381, 7e lid van het Bulgaars wetboek van strafvordering (‘Nakazatelno-protsesualen kodeks’) voorziet dat wanneer een strafprocedure betrekking heeft op meerdere personen, er een minnelijke schikking wordt gesloten met enkelen van hen. Naar Bulgaars recht vereist het sluiten van een minnelijke schikking dat de verdachte erkent schuldig te zijn. In de zaak die aanleiding gaf tot de vraag, was er sprake van vervolging van zes verdachten die allen lid zouden geweest zijn van een criminele organisatie. Slechts één van hen (M.H.) wenste een minnelijke schikking af te sluiten, waarvoor de andere vijf verdachten hun ‘procedurele toestemming’ hebben verleend (zie randnr. 20 van het arrest). Alhoewel die vijf verdachten nog verder vervolgd moesten worden en er dus nog geen uitspraak was gedaan over hun schuld (die zij ook niet erkend hadden), werden zij wel met naam en toenaam vermeld in de minnelijke schikking die M.H. met het openbaar ministerie had afgesloten. De Bulgaarse strafrechter vroeg zich af of dit niet in strijd was met het vermoeden van onschuld.

Volgens het Hof van Justitie kan een vermelding van andere daders in de minnelijke schikking wel, op voorwaarde dat ten eerste deze vermelding noodzakelijk is voor de kwalificatie van de juridische aansprakelijkheid van de persoon die deze schikking heeft getroffen en ten tweede diezelfde schikking duidelijk aangeeft dat deze andere verdachten in het kader van een afzonderlijke strafprocedure worden vervolgd en hun schuld niet in rechte is komen vast te staan (randnr. 45 van het arrest). De rechter die een minnelijke schikking homologeert, moet er dus op toezien dat aan deze voorwaarden is voldaan. Die verplichting geldt uiteraard ook voor Belgische strafrechters.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Geschillen & Procedure