Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving
Mr. Michaël Heene (DLA Piper)
Webinar op vrijdag 31 mei 2024
Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten
Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)
Webinar op donderdag 16 mei 2024
Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer
Mr. Chris Persyn (Cautius)
Webinar op donderdag 4 juli 2024
Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten
Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)
Webinar op vrijdag 26 april 2024
Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?
Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)
Webinar op dinsdag 11 juni 2024
Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen
Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)
Webinar op vrijdag 26 april 2024
Grondwettelijk Hof stelt nieuwe schending Grondwet vast inzake voorrecht van rechtsmacht (Joachim Meese)
Auteur: Joachim Meese, advocaat
Publicatiedatum: 24/09/2020
In een zaak behandeld door ons kantoor heeft het Grondwettelijk Hof bij arrest van 24 september 2020 (nr. 124/2020) nog maar eens een schending van de Grondwet vastgesteld met betrekking tot het voorrecht van rechtsmacht.
De uitspraak kwam er naar aanleiding van drie prejudiciële vragen gesteld door het Hof van Cassatie in een arrest van 26 november 2019 (zie daarover ons eerder bericht).
Het Grondwettelijk Hof bevestigt opnieuw dat het ontberen van een regeling der rechtspleging na gerechtelijk onderzoek de toets van de Grondwet niet doorstaat. Dat is niet anders in het bijzondere geval dat de strafvordering lastens de houder van het voorrecht van rechtsmacht op het ogenblik van het afsluiten van het gerechtelijk onderzoek reeds is vervallen door een minnelijke schikking of door een sepotbeslissing van de procureur-generaal. In een dergelijk scenario kan het openbaar ministerie dus niet overgaan tot rechtstreekse dagvaarding van andere personen die samen met de houder van het voorrecht van rechtsmacht het voorwerp hebben uitgemaakt van het onderzoek, maar moet integendeel toepassing gemaakt worden van artikel 127 Wetboek van Stafvordering. Dat houdt dus in dat de zaak moet worden voorgelegd aan het onderzoeksgerecht, dat onder meer zal moeten beslissen over het al dan niet voorhanden zijn van voldoende bezwaren om een verwijzing naar de vonnisrechter te rechtvaardigen.
» Bekijk alle artikels: Geschillen & Procedure