Vereffening en schuldeisers:
een analyse aan de hand
van concrete vragen

Mr. Dirk Van Gerven en mr. Ivan Peeter (NautaDutilh)

Webinar op vrijdag 6 februari 2026


Procederen bij hoogdringendheid
in ondernemingszaken:
een praktische handleiding

Mr. Kim Swerts (Andersen in Belgium)

Webinar op vrijdag 23 januari 2026


Mededingingsrecht:
recente ontwikkelingen

Mr. Melissa Van Schoorisse (Covington)

Webinar op vrijdag 27 maart 2026


Buitencontractuele aansprakelijkheidsregelingen:
een kritische benadering na de
invoering van Boek 6 BW

Prof. dr. Britt Weyts (UAntwerpen)

Webinar op vrijdag 5 juni 2026


Aannemingsrecht anno 2026

Mr. Frank Burssens (Everest)

Mr. Els Op de Beeck (Schoups)

Mr. Simon Verhoeven (Equator)

Webinar op donderdag 29 januari 2026


Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?

Overweeg dan zeker ons jaarabonnement 

 

Krijg toegang tot +150 opleidingen

Live & on demand webinars

Voor uzelf en/of uw medewerkers

Gedingfinanciering is toegelaten en doet geen afbreuk aan het belang van een eiser in kort geding. Brussel 10 oktober 2025 (Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht)

Auteur: Gert-Jan Hendrix en Nicolas Vermeulen (Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht)

Gedingfinanciering is wereldwijd in opmars. Alleen al voor de EU spreekt de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) over een bedrag van 39 miljard euro aan “procedurediensten” (lees: gedingfinanciering) in 2019 na een constante groei sinds 2008.[1]  Daardoor is gedingfinanciering ook op Europees vlak een heet hangijzer. Getuige daarvan ook de recente studie van de Europese Commissie inzake gedingfinanciering binnen de EU[2] in navolging van de resolutie van 13 september 2022 van het Europees Parlement.[3] Zo veelbesproken als gedingfinanciering op Europees niveau is, zo stil blijft het daaromtrent evenwel op Belgisch niveau. Interessant is daarom een recent tussenarrest van het hof van beroep Brussel van 10 oktober 2025, waarin het hof dat onderwerp aansnijdt.

In het onderliggende geschil had Proxistore op 7 februari 2025 bij eenzijdig verzoekschrift een beschikking verkregen van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant tegen Google Ireland, wegens vermeende inbreuken op een onderlinge dienstenovereenkomst. De voorzitter veroordeelde Google Ireland daarbij tot het betalen van een dwangsom van 1.000.000 euro per uur. Google Ireland stelde derdenverzet in tegen die beschikking, dat bij beschikking van 11 juni 2025 werd afgewezen. Google Ireland tekende hiertegen hoger beroep aan. Het is in het kader van dat hoger beroep dat het hof van beroep Brussel uitspraak deed.

Google Ireland vorderde namelijk, bij wege van maatregel alvorens recht te doen overeenkomstig artikelen 19, derde lid en 877 Ger.W. dat Proxistore veroordeeld zou worden tot overlegging van de overeenkomst die zij gesloten zou hebben met derde partijen ter financiering van haar geding tegen Google Ireland. Dat een dergelijke financiering zou bestaan, had Google Ireland afgeleid uit enkele uitlatingen in de pers door de CEO van Proxistore. Met de overlegging van die financieringsovereenkomst beoogde Google Ireland aan te tonen dat Proxistore het geding niet had ingesteld om haar eigen schade te herstellen, maar integendeel op aansturen van haar gedingfinancierders speculatief procedures inleidde met een winstoogmerk, en dit in strijd met haar maatschappelijke doel. Google Ireland stelde daarom in het bijzonder het persoonlijk belang van Proxistore bij het geding in vraag. Bovendien wees Google Ireland erop dat gedingfinanciering in Ierland verboden is, waardoor een eventuele veroordeling lastens haar daar niet uitvoerbaar zou zijn.

In haar tussenarrest stapt het hof van beroep echter niet mee in de redenering van Google Ireland, en wijst het de vordering tot overlegging van de vermeende financieringsovereenkomst bijgevolg af. De belangrijkste reden hiervoor is – aldus het hof – dat geen enkele van de grieven die Google Ireland ten gronde aanvoert enig verband houdt met de vraag of Proxistore al dan niet gedingfinanciering ontvangt. De stukken waarvan Google Ireland de overlegging vordert, zijn daarom volgens het hof niet ter zake dienend in de zin van artikel 877 Ger.W.

Het hof van beroep nam daarbij ook de gelegenheid om enkele belangrijke punten aan te stippen voor wat gedingfinanciering betreft binnen de Belgische rechtsorde:

  • gedingfinanciering is volgens het hof in beginsel toelaatbaar in de Belgische rechtsorde;
  • gedingfinanciering staat er op zich niet aan in de weg dat de gefinancierde partij een persoonlijk belang heeft bij haar vordering, en houdt niet vanzelf in dat de gefinancierde vordering in strijd is met dier maatschappelijk doel;
  • dwangsommen dienen er niet toe schade te herstellen, en er staat een partij dus niets aan in de weg om die dwangsommen aan te wenden om een financierder te betalen of te vergoeden;
  • bij het beoordelen van het precaire karakter van de financiële situatie van een partij in het kader van een kort geding dient er geen rekening gehouden te worden met het voor handen zijn van gedingfinanciering – integendeel, dergelijke financiering kan net wijzen op een moeilijke financiële situatie;
  • voor de beoordeling van het ter zake dienen van de stukken waarvan de overlegging wordt gevorderd wordt enkel gekeken naar het debat ten gronde, en niet naar de mogelijke afdwingbaarheid van het te wijzen tussenarrest (in het buitenland).

Niettemin toont het hof zich voorzichtig wanneer het ingaat op de vele risico’s rond gedingfinanciering die het Europees Parlement in haar resolutie van 13 september 2022[4]  identificeerde. Het hof oordeelt dat die risico’s zich niet lijken voor te doen in het onderhavige geding zodat niet verder naar de gedingfinanciering gekeken dient te worden, maar houdt daarbij dus wel een slag om de arm. In andere zaken kan gedingfinanciering inderdaad wél een weerslag hebben op de ontvankelijkheid van de gefinancierde vorderingen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor rechtsvorderingen tot collectief herstel of stakingsvorderingen op grond van boek XVII WER. Artikel XVII.1, §1, 5°, en §4, 5° WER, dat recent bij wet van 21 april 2024[5] werd ingevoerd, verplicht entiteiten die dergelijke vorderingen willen instellen immers ervoor te zorgen dat zij niet worden beïnvloed door personen die geen consumenten of mogelijke groepsleden zijn, waaronder gedingfinancierders. Artikel XVII.42 vereist dan weer dat de eiser bij het instellen van een rechtsvordering tot collectief herstel vermeldt of die vordering is gefinancierd door een derde en zoja, wie en voor welk bedrag. In die omstandigheden zou een vordering tot overlegging van stukken zoals in de onderhavige zaak hoogstwaarschijnlijk wel geslaagd zijn.

Wat er ook van zij, gedingfinanciering blijft in grote mate onontgonnen terrein in de Belgische rechtsorde, zowel qua wettelijk kader als rechtspraak. Met zijn arrest boort het hof van beroep het thema alvast een eerste maal aan, en zet het enkele belangrijke beginselen uiteen. Wordt ongetwijfeld vervolgd …


[1] Het EPRS voorspelde dat de EU-markt voor “procedurediensten” tegen dit jaar (2025) zou groeien tot een waarde van 48 miljard euro. Responsible litigation funding. State of play on the EU private litigation funding landscape and on the current EU rules applicable to private litigation funding. ONDERZOEKSDIENST VAN HET EUROPEES PARLEMENT (EPRS), maart 021, PE 62.612, 3-10.

[2]  Mapping Third Party Litigation Funding in the European Union, EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL JUSTITE EN CONSUMENTEN, 21 maart 2025.

[3] Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2022 met aanbevelingen aan de Commissie over verantwoorde particuliere procesfinanciering (2020/2130(INL)), Pb.C. 5 april 2023, 2-22.

[4] Resolutie van het Europees Parlement van 13 september 2022 met aanbevelingen aan de Commissie over verantwoorde particuliere procesfinanciering (2020/2130(INL)), Pb.C. 5 april 2023, 2-22.

[5] Wet 21 april 2024 houdende wijziging van boeken I, XV en XVII van het Wetboek van economisch recht, en tot omzetting van de Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG, BS 31 mei 2024, 68.962, https://www.ejustice.just.fgov.be/eli/wet/2024/04/21/2024005024/justel.

Bron: Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht

» Bekijk alle artikels: Geschillen & Procedure

Boeken in de kijker: