Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024

Burenhinder: wat wijzigt er na de Wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek, gepubliceerd in het Staatsblad van 17 maart 2020 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 02/02/2020

De procedures met betrekking tot burenrelaties zijn een teken van de huidige tijd en zijn vaak even destructief als familiale conflicten.

Daarom worden in de wet de diverse vraagstukken met betrekking tot burenrelaties gebundeld, met het oog op een functionelere structuur. Naast burenhinder is er ook een regeling voorzien inzake gemene afsluitingen (ondertitel 2).

In dit artikel overlopen we de wijzigingen inzake burenhinder (ondertitel 1).

Praktijkgerichte webinars on demand over de hervorming van het goederenrecht

LegalNews/LegaLearning biedt u volgende ‘webinars on demand’ aan, u kijkt waar en wanneer u wilt:

Bovenmatige burenhinder (art. 3.101)

1. Nieuw artikel

Art. 3.101:

Ҥ 1. Naburige eigenaars hebben elk een recht op het gebruik en genot van hun onroerend goed. Bij de uitoefening van hun gebruik en genot eerbiedigen ze het geschapen evenwicht door geen hinder op te leggen aan de nabuur die de normale ongemakken uit de nabuurschap overtreft en hem toerekenbaar is. Om de bovenmatigheid van de hinder te beoordelen, is rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, zoals het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, de eerstingebruikneming of de publieke bestemming van het onroerend goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt.

§ 2. Degene die het vermelde evenwicht schendt, is gehouden dit te herstellen. De rechter oordeelt welke van volgende maatregelen passend zijn om het evenwicht te herstellen:

  • een vergoeding in geld die de bovenmatige hinder compenseert;
  • de vergoeding van de kosten verbonden aan compenserende maatregelen op het gehinderde onroerend goed om de last tot het normale niveau te verminderen;
  • voor zover dit op zich geen nieuw onevenwicht doet ontstaan en een normaal gebruik en genot van het onroerend goed hierdoor niet wordt uitgesloten, het bevel de handeling die het evenwicht verstoort te staken of op het hinderende onroerend goed maatregelen te nemen die de bovenmatige hinder verminderen tot het normale niveau.

§ 3. Indien één of beide naburige onroerende goederen bezwaard zijn met een recht ten voordele van een derde die een attribuut van het eigendomsrecht heeft, zijn de paragrafen 1 en 2 van toepassing op die derde voor zover deze ongemakken zijn veroorzaakt door een uitoefening van het attribuut dat hem kan worden toegerekend. Indien de hinder voortvloeit uit werkzaamheden die door de betrokken eigenaar of de titularis van dit attribuut expliciet of stilzwijgend zijn toegelaten, wordt deze geacht hem toerekenbaar te zijn.

§ 4. De vordering voor bovenmatige burenhinder verjaart overeenkomstig artikel 2262bis, § 1, tweede en derde lid van het oude Burgerlijk Wetboek.

2. Reden van de wijzigingen

Deze bepaling vormt de wettelijke verankering van de praetoriaanse theorie betreffende burenhinder, gegrond op artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek. Deze leer is gestoeld op een verbreking van het evenwicht wegens zogeheten bovenmatige hinder wat maatregelen rechtvaardigt ten voordele van de benadeelde, ten einde het evenwicht te herstellen. Er is hier geen wettelijke verankering van alle preciseringen, verfijningen en evoluties die sinds meer dan vijftig jaar voortvloeien uit de rechtspraak en de rechtsleer. De klemtoon ligt dus op de principiële elementen. In antwoord op de opmerkingen van de Raad van State, wordt verduidelijkt dat deze bepaling geen enkele fout vergt. Om elke verwarring te vermijden, zijn de verwijzingen naar het werkwoord “moeten” en naar de woorden “rechten en verplichtingen” geschrapt. Deze bepaling vormt een wettelijke verankering van de in de rechtspraak ontwikkelde leer: er wordt dus hoegenaamd niet afgeweken van de gedachte dat het om een foutloze aansprakelijkheid gaat.

Er wordt een niet-exhaustief overzicht gegeven van elementen die ertoe kunnen leiden dat de hinder wordt beschouwd als bovenmatig, waaronder het tijdstip, de frequentie en de intensiteit van de hinder, maar ook de eerstingebruikneming, de publieke bestemming van het goed van waaruit de hinder wordt veroorzaakt, enz. Wat dat laatste betreft, wordt, in verband met hinder uitgaande van de overheid, verwezen naar de specifieke beoordelingscriteria die naar voren geschoven zijn door het Hof van Cassatie.

Wat de eerstingebruikneming betreft, kan worden geantwoord op de opmerkingen van de Raad van State dat de rechtspraak, bv. inzake luchthavens, duidelijk maakt dat er nuanceverschillen bestaan tussen de collectieve eerstingebruikneming en individuele eerstingebruikneming. Het gaat in wezen niet om twee verschillende zaken maar om één zaak met verschillende gradaties. Daarom hebben de opstellers zich beperkt tot “eerstingebruikneming”, zonder bijvoeglijk naamwoord. In een poging te integreren hetgeen de rechtspraak en de rechtsleer gaandeweg hebben erkend onder de noemer “rechtmatige en passende compensatie”, hebben de opstellers de voorkeur gegeven aan de opsomming, in een paragraaf 2, van het soort maatregelen – die indien nodig cumulatief kunnen zijn – om het evenwicht te herstellen. Het kan daarbij zowel gaan om het compenseren van de bovenmatige hinder dan wel om het herleiden van de hinder tot een normaal niveau, zonder een onevenwicht in omgekeerde zin te creëren. In antwoord op de Raad van State verduidelijken de opstellers dat bij de publieke consultatie voorgesteld werd om de uitdrukking “passende en billijke compensatie” te verlaten omdat ze weinig zeggend is voor de burger, en eerder gebruik te maken van “vergoeding in geld die compenseert”. In het Frans wordt ervoor gekozen om “indemnisation” te vervangen door “indemnité”, aangezien deze laatste volgens het woordenboek van Cornu een ruimere betekenis heeft in de zin van elke som die bedoeld is om te compenseren. In het Nederlands maakt dat geen verschil. Deze bepaling is een verwijzing naar de burenrelatie, zodat zij geldt ten voordele van degene die beschikt over een attribuut van het eigendomsrecht of ten nadele van degene die, door de uitoefening van dat attribuut zorgt voor een verbreking van het evenwicht dat moet bestaan tussen naburige eigendommen. De opstellers verwijzen aldus naar de ruime formulering die gehanteerd wordt in de rechtspraak waarbij eenieder wordt geviseerd die, krachtens een persoonlijk of zakelijk recht, op grond van de wet of door contract, beschikt over een attribuut van het eigendomsrecht. Overeenkomstig de rechtspraak hoeft de veroorzaker van de hinder enkel in te staan voor de hinder die hem toerekenbaar is, volgens de opvatting van dat begrip door het Hof van Cassatie. Een aannemer of architect is daarentegen uitgesloten van dat toepassingsgebied, overeenkomstig het meerderheidsstandpunt in de rechtsleer, zij het dat dit niet unaniem is.

De hypothese van hinder veroorzaakt door werkzaamheden op het naburige onroerend goed is uitdrukkelijk gedekt. Er wordt verwezen naar de zogeheten inherentievoorwaarde van de werkzaamheden, waarbij de tekst doelt op werkzaamheden die uitdrukkelijk of stilzwijgend (inherentie) toegestaan zijn door degene die beschikt over een attribuut van het eigendomsrecht. Tot slot wordt uitdrukking gegeven aan de regel inzake verjaring van de persoonlijke buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen, gelet op de vele arresten waarin zulks nader verduidelijkt werd in de voorbije jaren.

Voorkomen van bovenmatige burenhinder (art. 3.102)

1. Nieuw artikel

art. 3.102:

“Indien een onroerend goed ernstige en manifeste risico’s inzake veiligheid, gezondheid of vervuiling ten aanzien van een naburig onroerend goed veroorzaakt  waardoor het evenwicht tussen de onroerende goederen wordt verbroken, kan de eigenaar of gebruiker van dat naburige onroerend goed in rechte vorderen dat preventieve maatregelen worden genomen teneinde te verhinderen dat het risico zich realiseert.”

2. Reden van de wijzigingen

In de rechtsleer heerst duidelijk betwisting over de vraag naar het risico in de theorie inzake burenhinder. Sommige auteurs zijn geneigd ook hier het gecreëerde risico in overweging te nemen. Tegenover de moeilijkheid om thans preventief op te treden, houden hoven en rechtbanken vaak rekening met psychologische ongemakken, met de gekende problemen inzake bewijsvoering en de risico’s op willekeur. De voorgestelde tekst voorziet derhalve in een preventieve vordering die evenwel strikt gelimiteerd is tot de gevallen van ernstige en manifeste risico’s, enkel om maatregelen te kunnen nemen die voorkomen dat het risico in kwestie zich realiseert.

Deze bepaling heeft tot doel naburige eigenaars reeds toe te laten in de preventieve fase te ageren, in plaats van te moeten wachten tot het risico zich realiseert, waarbij die vordering wordt ingesteld ten gronde ofwel, indien aan alle voorwaarden is voldaan, in kort geding. In die zin beantwoordt ze aan proceseconomische noden en kan ze, onder omstandigheden, zelfs beantwoorden aan de schadebeperkingsplicht van de buurman. Bovendien maakt ze een einde aan de discussie over de vraag of een louter risico op hinder op zich reeds volstaat om een vordering op grond van bovenmatige burenhinder in te stellen. Evenwel moet het risico bijzonder gekwalificeerd zijn en van dien aard dat ze geobjectiveerd moet zijn. Voor de beoordeling hiervan mag dus niet met de persoonlijke gevoeligheid van de benadeelde rekening worden gehouden. In antwoord op de opmerkingen van de Raad van State; wordt verduidelijkt dat deze bepaling, zoals vele andere, toepassing maakt van artikel 18, tweede lid Ger. W. De vermelding heeft een pedagogisch doel en wenst klaarheid te brengen, gezien de vele vragen die in de rechtspraak en rechtsleer zijn gesteld over de tussenkomst van de rechter voor een dreigende hinder, die zich nog niet gerealiseerd heeft. Het is de vraag naar de pertinentie van het voorzorgsbeginsel in het burgerlijk recht in de mate dat men het moet toelaten. Het voorontwerp inzake buitencontractuele aansprakelijkheid neemt trouwens dezelfde houding aan in ontwerpartikel 5.182.

Lees hier de aangenomen tekst

Bekijk hier de reportage op de VRT

» Bekijk alle artikels: Verbintenissen & Goederen