Aannemingsrecht anno 2026

Mr. Frank Burssens (Everest)

Mr. Els Op de Beeck (Schoups)

Mr. Simon Verhoeven (Equator)

Webinar op donderdag 29 januari 2026


SUMMER DEAL 2025
10 webinars on demand naar keuze

10 webinars on demand voor €595

OVB – IBJ – ITAA – FSMA – BIV – NKN – Sam-Tes


Boek 7 BW. Nieuwe regels voor
bijzondere contracten op komst

Prof. dr. Thijs Tanghe en mr. Tijl Eggers (Eubelius)

Webinar op dinsdag 21 oktober 2025


Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?

Overweeg dan zeker ons jaarabonnement 

 

Krijg toegang tot +150 opleidingen

Live & on demand webinars

Voor uzelf en/of uw medewerkers

Het belangvereiste bij het middel in onteigeningszaken: een rechterlijke spreidstand (Schuermans Advocaten)

Auteur: Schuermans Advocaten

Bij wijze van prejudiciële vraag onderzocht het Grondwettelijk Hof (GwH) of het een discriminatie is dat de gewone rechter in tegenstelling tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) niet kan onderzoeken of de eisende partij nadeel lijdt door de argumenten die hij tegen het definitieve onteigeningsbesluit aanvoert. Zo kan enkel de RvVb het kwestieuze argument verwerpen als de eisende partij niet wordt benadeeld door die beweerde onwettigheid.

De lezer wordt herinnerd aan de regel van de ‘belangenschade’ die bij de RvVb inhoudt dat een wetschending, behalve in het geval van openbare orde, geen tot vernietiging van de aangevochten beslissing leidt als de eisende partij daardoor niet wordt benadeeld. Merk daarbij ook op dat die partij niet alsnog wordt geacht te kunnen worden benadeeld in zoverre de aangevoerde wetschending mogelijk tot vernietiging doet besluiten.

In een nogal vreemde redenering concludeerde het GwH dat er geen onverantwoord verschil in behandeling is omdat de rechterlijke bevoegdheid van de RvVb en de gewone rechter niet parallell maar opeenvolgend is.

Het GwH wijst er daarmee op dat elke onteigenende instantie die tot onteigening wil overgaan, nu eenmaal de gerechtelijke fase voor de vrederecht moet aanvatten. Die rechter zal dan desnoods ambtshalve de wettigheid van de onteigening moeten beoordelen.

Fijntjes zal u opmerken dat het GwH zich aldus niet uitspreekt over de vraag of er ook een vereiste van belangenschade bij de gewone rechter behoort te zijn, bij gebreke waaraan er sprake zou zijn van een discriminatie.

Enerzijds kan u zich de vraag stellen of dit andermaal uitdrukt dat het GwH een zeer koele minnaar is van de belangenschade-eis. De overwegingen uit de eerdere arresten van 5 juli 2018 (nr. 87/2018) en 11 april 2023 (nr. 59/2023), waarin het GwH grote beperkingen aan die eis stelde, vormen ter zake een indicatie.

Anderzijds moet ook worden vastgesteld dat de RvVb slechts zelden besluit tot de onontvankelijkheid van een ingeroepen wetschending.

Bron: Schuermans Advocaten

» Bekijk alle artikels: Bouw & Vastgoed

Boeken in de kijker: