Arbeidsrecht: wat brengt 2026?
Mr. Mieke Deconinck en mr. Veerle Van Keirsbilck
(Claeys & Engels)
Webinar op donderdag 6 november 2025
Interne onderzoeken
onder de wet private opsporing
Mr. Inger Verhelst en mr. Matthias Vandamme
(Claeys & Engels)
Webinar op donderdag 9 oktober 2025
Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?
Overweeg dan zeker ons jaarabonnement
Krijg toegang tot +150 opleidingen
Live & on demand webinars
Voor uzelf en/of uw medewerkers
Een Belg tewerkstellen in meerdere landen:
cruciale aandachtspunten
Mr. Sandrine Schaumont, mr. Febe Willems
en mr. Stefanie Van de Perre (Deloitte)
Webinar op donderdag 16 oktober 2025
Participatie in de aandelen
door werknemers
Mr. Francis van der Haert (Cazimir)
Webinar op donderdag 27 november 2025
SUMMER DEAL 2025
10 webinars on demand naar keuze
10 webinars on demand voor €595
OVB – IBJ – ITAA – FSMA – BIV – NKN – Sam-Tes
“Overeenkomst mandaat directiecomité” tussen een vennootschap en een sociaal secretariaat en de RSZ (Recht op zaterdag)
Het cassatieberoep was gericht tegen het arrest van het arbeidshof te Brussel van 13 oktober 2022, op verwijzing gewezen na het arrest van het Hof van 12 maart 2018:
Het arrest van het arbeidshof te Brussel van 13 oktober 2022
Het arbeidshof te Brussel had geoordeeld dat een overeenkomst met een managementvennootschap, waarbij een bepaalde persoon wordt aangeduid om het werk uit te voeren, een courante en juridisch correcte overeenkomst is en dat de RSZ in deze zaak niet bewijst dat deze overeenkomst werd gesloten met het doel om de betaling van sociale zekerheidsbijdragen te omzeilen en dus aan wetsontduiking te doen.
De appelrechters stelden vast dat:
- X een erkend sociaal secretariaat is, georganiseerd als vzw;
- Y sinds 1 januari 2008 oprichter, aandeelhouder, werkend vennoot en zaakvoerder is van de commanditaire vennootschap “Cat in the Moon”;
- de commanditaire vennootschap “Cat in the Moon” op 28 december 2007 met X een “overeenkomst mandaat directiecomité” sloot krachtens dewelke eerstgenoemde zich ertoe verbond om voor X de dagelijkse leiding van haar activiteiten uit te voeren, alsook “adviesverstrekking” en “vertegenwoordiging (intern en extern)”;
- deze overeenkomst namens de commanditaire vennootschap zou worden uitgevoerd door Y;
- de RSZ naar aanleiding van controles bij brief van 26 maart 2009 aan X meedeelde dat zij zou overgaan tot de effectieve uitvoering van de onderwerping aan het sociale zekerheidsstelsel voor werknemers van Y op basis van het artikel 3, 1°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet.
De appelrechters oordeelden dat:
- X en Y het nodige hebben gedaan om de samenwerking op zelfstandige basis te organiseren;
- het beginsel van de wilsautonomie tot gevolg heeft dat de kwalificatie die bepalend is voor de socialezekerheidspositie door de betrokkene gebeurt;
- artikel 3, 1°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet alleen natuurlijke personen betreft;
- de vraag zich stelt of de vennootschapsconstructie louter een constructie is om te omzeilen dat er sociale zekerheidsbijdragen in het stelsel van de werknemers verschuldigd zouden zijn, waarvoor de bewijslast bij de eiser ligt;
- de bestuurder van een vennootschap niet in een contractuele verhouding staat tot de opdrachtgever van die vennootschap, hier de verweerster, en dus in principe niet kan worden aangezien als werknemer van die opdrachtgever;
- vanuit verbintenisrechtelijk perspectief slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden aangenomen dat die bestuurder als werknemer met de opdrachtgever een arbeidsovereenkomst heeft gesloten en niet met de aannemer van werk;
- een overeenkomst met een managementvennootschap, waarbij een bepaalde persoon wordt aangeduid om het werk uit te voeren, een courante en juridisch correcte overeenkomst is;
- de RSZ in deze zaak niet bewijst dat deze overeenkomst werd gesloten met het doel om de betaling van sociale zekerheidsbijdragen te omzeilen en dus aan wetsontduiking te doen;
- er door de RSZ niet wordt aangetoond dat aan alle voorwaarden van artikel 3, 1°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet is voldaan.
Het Cassatie-arrest van 19 mei 2025
Krachtens artikel 2, § 1, 1°, RSZ-wet, kan de Koning, bij in ministerraad overlegd besluit en na het advies van de Nationale Arbeidsraad te hebben ingewonnen, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van deze wet uitbreiden tot de personen die, zonder door een arbeidsovereenkomst te zijn verbonden, tegen loon arbeidsprestaties onder het gezag van een ander persoon verrichten of die een arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst en alsdan de persoon aanwijzen die als werkgever wordt beschouwd.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met de in artikel 2, § 1, 1°, RSZ-wet bedoelde “personen die een arbeid verrichten in gelijkaardige voorwaarden als die van een arbeidsovereenkomst”, de zogenaamde marginale arbeidskrachten uit de privé-sector worden beoogd. Dit zijn de personen die in sociaal-economisch opzicht in een zelfde toestand verkeren als de werknemers maar die wegens de aard van de door hen gesloten overeenkomst juridisch niet of moeilijk kunnen aangezien worden als arbeidend onder het gezag van een ander persoon.
De uitbreiding van het toepassingsgebied van de RSZ-wet heeft tot doel deze personen die in sociaal-economisch opzicht in een zelfde toestand verkeren als de werknemers, dezelfde sociale bescherming te verlenen.
In uitvoering van deze bepaling heeft de Koning in artikel 3, 1°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet de toepassing van de RSZ-wet verruimd tot de personen die, in hoedanigheid van lasthebbers en tegen een ander loon dan kost en inwoning, hun voornaamste bedrijvigheid wijden aan het dagelijks beheer of aan de dagelijkse leiding van verenigingen en organisaties die geen industriële of handelsverrichtingen uitvoeren en die er niet naar streven hun leden een materieel voordeel te verschaffen, alsmede tot die verenigingen en organisaties. Bedoeld worden inzonderheid de ziekenfondsen, verbonden en landsbonden die erkend en gemachtigd zijn voor het verlenen van prestaties van vrijwillige en verplichte verzekering in geval van ziekte of invaliditeit en de organisaties van werkgevers, van werknemers en van zelfstandigen, de coöperatieve vennootschappen die voldoen aan de voorwaarden bepaald bij artikel 5 van de wet van 20 juli 1955 houdende instelling van een Nationale Raad voor de coöperatie en haar uitvoeringsbesluiten en de verenigingen zonder winstoogmerk.
Opdat een persoon lasthebber zou kunnen zijn in de zin van deze bepaling is niet vereist dat er een rechtstreekse contractuele betrekking bestaat tussen de lasthebber en de persoon die als werkgever wordt beschouwd. Het is voldoende dat een persoon in het kader van contractuele betrekkingen feitelijk zijn voornaamste bedrijvigheid wijdt aan het dagelijks beheer of aan de dagelijkse leiding van een in de bepaling bedoelde vereniging of organisatie tegen een ander loon dan kost en inwoning.
De rechtsbetrekking die aan die voorwaarden voldoet, wordt enkel voor de toepassing van de RSZ-wet gelijkgesteld met een rechtsbetrekking die voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, zonder dat de betrokkene werkt in een band van ondergeschiktheid. Deze gelijkstelling raakt niet aan de bestaande rechtsverhouding tussen de partijen.
De appelrechters die oordelen dat slechts aan de voorwaarden van artikel 3, 1°, Uitvoeringsbesluit RSZ-wet is voldaan wanneer bewezen is dat een contractuele constructie van tewerkstelling als zelfstandige, die tot gevolg heeft dat er geen rechtstreekse overeenkomst is tussen de persoon die als werkgever wordt beschouwd en de zelfstandige, wetsontduiking uitmaakt, schenden de voormelde bepalingen en verantwoorden hun beslissing niet naar recht.
» Bekijk alle artikels: Arbeid & Sociale zekerheid