Vakantiedagen en het arbeidsrecht

Mr. Kato Aerts en mr. Sarah Witvrouw (Lydian)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024

Kan een dading na een nietige opzegging? Het arbeidshof van Brussel spreekt zich uit (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 03/04/2018

De feiten

Op 1 januari 1998 ondertekenden de Berlitz School en mevrouw V. B. een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd, waardoor mevrouw B. met ingang van 1 januari 1998 voltijds als bediende in dienst kwam als polyvalente bediende voor de zetels te Gent of Moeskroen.

Met een brief van 16 augustus 2013 beëindigde de Berlitz School deze tewerkstelling met een opzeggingstermijn van 9 maanden, ingaande op 1 september 2013, deze brief werd overhandigd aan mevrouw B. , die hem ondertekende voor ontvangst.

Hierna ondertekende partijen op 16 augustus 2013 een dading, waarbij mevrouw B. zich akkoord verklaarde met de wettelijke opzeggingstermijn van 9 maanden, waardoor de overeenkomst zou eindigen op 1 juni 2014. Berlitz School deed afstand van het niet-concurrentiebeding, dat echter niet opgenomen was in de arbeidsovereenkomst.

Hierdoor werd de arbeidsovereenkomst uitgevoerd tot 31 mei 2014, mevrouw B. ontving een C4-formulier generatiepact, een vakantieattest en een attest van tewerkstelling.

Maar mevrouw B. vernam dat ze nog niet in aanmerking kwam voor hetzij werkloosheid met bedrijfstoeslag, hetzij pensionering en dat een opzeggingstermijn van 9 maanden onder het wettelijk minimum lag, daar ze minstens aanspraak diende te maken op 12 maanden.

Met e-mail van 18 juni 2014 gaf ze deze informatie door aan de Berlitz School, haar raadsman stelde vervolgens de werkgever in gebreke op 13 juli 2014 wegens een nietige opzeggingsbrief, een foute opgave van reden van werkloosheid en haar recht op outplacement, ze vorderde daarom betaling van een opzeggingsvergoeding van 12 maanden, outplacement en een juist C4-formulier.

Met antwoordbrief van de raadsman van Berlitz School werden deze aanspraken afgewezen met verwijzing naar de dading tussen partijen.

Het standpunt van de arbeidsrechtbank te Brussel

Op 12 februari 2015 legde mevrouw B. een tegensprekelijk verzoekschrift neer bij de Nederlandstalige arbeidsrechtbank te Brussel en vorderde na aanpassing van de bedragen in conclusies vanwege de Berlitz School betaling van een opzeggingsvergoeding van € 59.484,60, minstens € 10.545,04, te vermeerderen met de gerechtskosten. Ze vroeg ook een correct C4-formulier.

Met vonnis van 25 april 2016 beschouwde de Nederlandstalige arbeidsrechtbank van Brussel, zowel de opzeggingsbrief als de dading als nietig en stelde vast dat Berlitz School op 31 mei 2014 de arbeidsovereenkomst eenzijdig beëindigd had en daardoor een opzeggingsvergoeding verschuldigd is, die door mevrouw B. niet behoorlijk en duidelijk werd becijferd, zodat de debatten heropend werden.
Er wordt geen melding gemaakt van een betekening van dit vonnis.

De behandeling van het hoger beroep

Met verzoekschrift tot hoger beroep, ontvangen ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 7 juni 2016, tekende de Berlitz School hoger beroep aan tegen dit vonnis en vroeg dat de vordering van mevrouw B. onontvankelijk alleszins ongegrond zou worden verklaard.

Mevrouw B. preciseerde haar vordering en vroeg een opzeggingsvergoeding van 16 maanden en 4 weken of € 50.615,04, minstens € 8.972,67, vermeerderd met de gerechtskosten. Ze vroeg ook afgifte van een C4-formulier.

Ter zitting wordt bevestigd dat het taalargument niet meer gehandhaafd wordt (mevrouw B. werkte in de exploitatiezetel te Moeskroen en er werd ook een Nederlandstalige vertaling bijgevoegd) en dat men ook geen schadevergoeding meer vraagt wegens het niet geven van outplacement.

De Berlitz School betwist niet dat de op 16 augustus 2013 betekende opzegging absoluut nietig is, daar de kennisgeving van de opzegging niet gebeurde met aangetekende brief of per gerechtsdeurwaardersexploot.

In deze zaak hebben partijen na het betekenen van de nietige opzegging een zogenaamde dading gesloten, die inhoudt dat mevrouw B. de opzeggingstermijn bevestigt en aanvaardt (art. 1 en 2 van de dading). Vervolgens wordt de financiële en materiële afwikkeling geregeld na het verlopen van de opzeggingstermijn.

Volgens het arbeidshof kan dit niet anders begrepen worden dan het willen dekken van de nietige opzegging, wat in strijd komt met art. 37 §1, vierde lid bovenvermeld, dat bepaalt dat de rechter de nietigheid ambtshalve moet vaststellen en de werknemer deze niet kan dekken. De eerste rechter hield dan ook terecht geen rekening met deze dading en het is daardoor ook overbodig de middelen i.v.m. de voorwaarden, de gebeurlijke wilsgebreken en interpretatie van de dading verder te onderzoeken.

De absolute nietigheid van de opzegging tast nochtans de geldigheid van het ontslag niet aan. Wanneer de werknemer zich na een absoluut nietige opzegging op het eruit voortvloeiende ontslag beroept, kunnen partijen een akkoord over de ontslagregeling sluiten, maar dit is hier niet gebeurd in de dading van 16 augustus 2013, die er enkel toe strekte de opzegging te bevestigen en zich akkoord te verklaren met de wettelijke opzeggingstermijntermijn (die dan nog foutief werd weergegeven).

De werknemer kan evenwel na de betekening van de nietige opzegging afstand doen van het recht zich te beroepen op het ontslag, deze afstand kan o.a. blijken uit het voortzetten van de arbeidsprestaties tegen loon.

Een zodanige afstand van recht, past in een verbintenissenrecht dat geëvolueerd is van een zuivere wilsleer naar een wilsvertrouwensleer. De werkgever mag er in dergelijke situatie van voortgezette arbeidsprestaties rechtmatig op vertrouwen dat zijn werknemer het ontslag niet meer inroept.

In deze zaak stelt het arbeidshof vast dat mevrouw B. zich niet binnen een redelijke termijn op het ontslag ten gevolge van de nietige opzegging op 16 augustus 2013 heeft beroepen, zodat zij geacht moet worden afstand te hebben gedaan van het recht zich hierop te beroepen.
Indien afstand wordt gedaan van het recht het ontslag in te roepen is het gevolg dat de arbeidsovereenkomst zal voortduren tot op het ogenblik dat er een andere beëindigingshandeling plaatsvindt. De rechtspraak aanvaardt in meerderheid dat het bestaan van een ontslag kan afgeleid worden uit de afgifte, door de werkgever, van een bewijs van volledige werkloosheid C4.

Berlitz School leverde aan mevrouw B. een C4-generatiepact af, waarin ze bevestigde tot ontslag te zijn overgegaan met als einddatum van tewerkstelling: 31 mei 2014. Ze leverde tevens een vakantieattest en attest van tewerkstelling af waarin deze periode van tewerkstelling werd bevestigd.

De overige argumenten en middelen van de Berlitz School kunnen aan deze beoordeling van de contractbreuk geen afbreuk doen.
Door de verbreking van de arbeidsovereenkomst op 31 mei 2014 maakt mevrouw B. op grond van art. 39 arbeidsovereenkomstenwet juncto art. 37/2 van dezelfde wet en art. 69 van de wet eenheidsstatuut terecht aanspraak op een opzeggingsvergoeding, die ze thans begroot op 16 maanden en 4 weken, hetzij € 50.615,04. Terecht zegt mevrouw B. dat niet enkel het gewone maandloon moet in acht genomen worden doch dat ook de functiepremie moet worden bijgeteld, dit alles op datum van 31 mei 2014. Voor het overige betwist Berlitz School het jaarloon niet, zodat de becijfering van mevrouw B. kan worden aangenomen.

Ze heeft ook recht op een C4-formulier met de correcte gegevens.

Haar vordering is in die mate gegrond en het hoger beroep ontvankelijk doch ongegrond.

Lees hier het arrest van het Arbeidshof van Brussel van 7 november 2017

» Bekijk alle artikels: Arbeid & Sociale zekerheid