Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Vennootschapsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Joris De Vos en mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op donderdag 21 november 2024


De nieuwe wet op de private opsporing

Dhr. Bart De Bie (i-Force) en mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op donderdag 17 oktober 2024


Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Sociaal strafwetboek:
een grondige hervorming werd goedgekeurd

Mr. Kenny Decruyenaere en mr. Veerle Van Keirsbilck (Claeys & Engels)

Webinar op donderdag 5 december 2024

Faillissement en aansprakelijkheid bestuur voor RSZ-schulden. Cassatie fluit RSZ terug op 18 juni 2020 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 29/06/2020

Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 23 februari 2017, waartegen de RSZ Cassatie-beroep instelt

De appelrechters beslisten dat:

  • de eerste rechter heeft geoordeeld dat de vier failliet gegane vennootschappen werden opgericht omdat zij verschillende activiteiten tot doel hebben en niet om doelbewust de verplichtingen inzake de sociale zekerheid te miskennen en dit motief niet wordt weerlegd;
  • de RSZ-schulden volgens de eerste rechter betrekking hebben op een periodekort vóór de faillissementen van de verschillende vennootschappen;
  • de eerste rechter terecht het feit dat kort na elkaar aangifte werd gedaan van staking van betaling in de faillissementen in zijn beoordeling heeft betrokken;
  • de omvang van de RSZ-schulden wijst op een relatief aanzienlijke tewerkstelling van personeel;
  • het foutief handelen van de bestuurders, die verantwoordelijk waren voor onder meer deze tewerkstelling, niet zonder meer kan worden afgeleid uit het enkele feit dat de RSZ-bijdragen tijdelijk niet betaald werden;
  • aan de bestuurders de kans en tijd moet worden geboden om oplossingen te vinden voor de moeilijkheden in de hoop dat de activiteit van de vennootschap kan worden verdergezet;
  • het niet bewezen is dat door slechts in september en oktober 2013 aangifte van staking van betaling te doen in de verschillende faillissementen, de verweerders foutief hebben gehandeld;
  • niet is aangetoond dat de faillissementen te wijten zijn aan factoren die kunnen worden verweten aan de bestuurders.
Het standpunt van het Hof van Cassatie

Krachtens artikel 530, § 2, eerste lid, Wetboek van Vennootschappen kunnen de bestuurders of gewezen bestuurders, alsmede alle andere personen die ten aanzien van de zaken van een naamloze vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad, door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de curator persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding bedoeld in artikel 54ter van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, indien zij zich, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring in de situatie bevonden hebben zoals beschreven in artikel 38octies, 8°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.

De bestuurders, gewezen bestuurders en alle andere personen die ten aanzien van de zaken van de vennootschap werkelijke bestuursbevoegdheid hebben gehad en die in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen betrokken waren, zijn objectief aansprakelijk voor het geheel of een gedeelte van de bedoelde socialezekerheidsbijdragen, ongeacht of hen een fout ten laste kan worden gelegd.  De rechter bepaalt onaantastbaar in feite de omvang van de gehoudenheid van de bestuurder. Het Hof beschikt niettemin over een marginaal toetsingsrecht ter zake van de evenredigheid tussen de inbreuk en de gehoudenheid van de bestuurder.

De appelrechters verantwoorden hun beslissing om de gehoudenheid van de verweerders te herleiden tot 1 euro naar recht.

Lees hier het Cassatie-arrest van 18 juni 2020