Artificiële intelligentie in het HR-proces:
juridische aandachtspunten
Mr. Inger Verhelst en mr. Matthias Vandamme (Claeys & Engels)
Webinar op vrijdag 7 februari 2025
Grensoverschrijdende sociale zekerheid:
een update inclusief recente rechtspraak
Dhr. Bruno De Pauw (RSZ)
Webinar op donderdag 21 november 2024
Ontslagrecht
een overzicht van recente rechtspraak
Mr. Kato Aerts en mr. Sarah Witvrouw (Lydian)
Webinar op donderdag 20 februari 2025
Wenst u meerdere opleidingen
te volgen bij LegalLearning?
Overweeg dan zeker ons jaarabonnement
Krijg toegang tot +150 opleidingen
Live & on demand webinars
Voor uzelf en/of uw medewerkers
Discriminatie op de werkvloer:
10 mogelijke discussiepunten met tips voor de werkgever
Mr. Ann Witters (AW Law)
Webinar op vrijdag 6 december 2024
Sociaal strafwetboek:
een grondige hervorming
werd goedgekeurd
Mr. Kenny Decruyenaere en mr. Veerle Van Keirsbilck (Claeys & Engels)
Webinar op donderdag 5 december 2024
Detacheren van derdelanders: op zoek naar de blues van Vander Elst (Monard Law)
Auteurs: Kurt Devos en Daphne Segers (Monard Law)
Werknemers die geen onderdaan zijn van de Europees Economische Ruimte of Zwitserland kunnen niet zomaar in België worden tewerkgesteld. Zij hebben in principe een vergunning nodig om in ons land te mogen werken én verblijven. In de Europese Unie geldt echter het vrij verkeer van diensten en sinds het arrest Vander Elst wordt aangenomen dat een lidstaat niet zomaar een vergunning mag opleggen wanneer een derdelander naar het eigen grondgebied wordt gedetacheerd. Het opleggen van dergelijke vergunning werd als een belemmering gezien. De verplichting om een verblijfsvergunning aan te vragen voor derdelander-werknemers is volgens advocaat-generaal Rantos echter niet in strijd met EU-recht. Wordt er op het arrest Vander Elst teruggekomen?
Dertig jaar geleden oordeelde het Europees Hof van Justitie in het arrest Vander Elst (9 augustus 1994, C-43/93) dat een land géén vergunningsplicht mag opleggen aan derdelanders die gedetacheerd worden door een werkgever die in de Europese Unie gevestigd is. In de Europese Unie geldt namelijk het vrij verkeer van diensten en het opleggen van dergelijke vergunning werd als een belemmering gezien. In het arrest Essent (C-91/13) verduidelijkte het Europees Hof dat het principe ook geldt voor het ter beschikking stellen van uitzendkrachten.
De rechtspraak van het Europees Hof richtte zich tot nu toe op het arbeidsgedeelte van de detachering: de toelating tot arbeid. Maar het Hof van Justitie sprak zich niet eerder uit over het verblijfsrecht van de derdelander-werknemers van grensoverschrijdende dienstverrichters. In de zaak SN e.a. (C-540/22) wordt stilgestaan bij het verblijfsrecht van een derdelander die in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening arbeid verrichtte in Nederland.
SN e.a. werken voor een Slowaakse dienstverlener, Robi spol s.r.o. Zij hebben de Oekraïense nationaliteit en zijn in het bezit van een Slowaakse tijdelijke verblijfsvergunning voor arbeid. Robi spol s.r.o. stelt hen ter beschikking in de haven van Rotterdam, Nederland, voor het uitvoeren van metaalwerkzaamheden.
Robi spol s.r.o. meldde de werkzaamheden aanvankelijk aan voor een periode van minder dan 90 dagen. De periode van de werkzaamheden werd echter verlengd waardoor zij uiteindelijk meer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in beslag namen. In de Nederlandse regeling is bepaald dat onderdanen van derde landen in een dergelijke situatie in het bezit moeten zijn van een verblijfsvergunning. Derdelander-werknemers dienen in het bezit te zijn van een Nederlandse verblijfsvergunning wanneer de werkzaamheden langer duren dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Robi spol s.r.o. dient daarop een aanvraag in om verlening van de verblijfsvergunning voor het verrichten van grensoverschrijdende dienstverrichting.
De regeling van 90 dagen binnen een periode van 180 dagen vindt zijn oorsprong in het circulatierecht uit de Schengenuitvoeringsovereenkomst.
De Oekraïense werknemers zijn het niet eens met de verplichting om een verblijfsvergunning aan te vragen, de geldigheidsduur van de verleende vergunningen en de voor de behandeling van de aanvragen verschuldigde leges. In de Nederlandse regeling zijn immers ook voorwaarden neergelegd over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en zijn leges vastgesteld voor het verkrijgen van de vergunning.
De rechter in Den Haag wilde weten of deze regeling en de daarin gestelde voorwaarden over de duur van de verblijfsvergunning en het legesbedrag in overeenstemming zijn met het Unierecht en richtte zich tot het Europees Hof. Met zijn drie prejudiciële vragen, die samen worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 56 en 57 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan derdelander-werknemers die door een in een lidstaat gevestigde dienstverrichter meer dan 90 dagen binnen een periode van 180 dagen ter beschikking worden gesteld in een andere lidstaat, in het bezit moeten zijn van een individuele verblijfsvergunning in deze tweede lidstaat, waarvan de duur beperkt is tot de geldigheidsduur van de in de eerste lidstaat verleende verblijfs- en werkvergunning, en in elk geval tot twee jaar, en waarvoor het legesbedrag gelijk is aan dat voor een reguliere vergunning voor het verrichten van arbeid door een derdelander.
Advocaat-generaal Rantos bracht op 30 november 2023 advies uit. Hij concludeert dat de Nederlandse regeling voor derdelander-werknemers die in Nederland werk verrichten niet in strijd is met het EU-recht. Een gastlidstaat (in dit geval Nederland) kan individuele aanvragen eisen voor verblijfsvergunningen voor gedetacheerde werknemers uit derde landen wanneer werknemers daar meer dan 90 dagen in een periode van 180 dagen verblijven. In dit kader wordt verwezen naar het belang van alle lidstaten die het grenstoezicht aan hun binnengrenzen hebben afgeschaft. Het grenstoezicht moet helpen de illegale immigratie en mensenhandel te bestrijden en bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen van de lidstaten te voorkomen.
Volgens de advocaat-generaal mogen dergelijke verblijfsvergunningen bovendien beperkt worden tot maximaal twee jaar, ongeacht de duur van de dienstverlening. De beperking van verblijfsvergunningen voor gedetacheerde werknemers uit derde landen in Nederland is afgestemd op de Europese regelgeving voor de sociale zekerheid waarin een detachering beperkt is tot twee jaar. De Europese Commissie vindt daarentegen dat de Nederlandse beperking van verblijfsvergunningen tot twee jaar disproportioneel is.
Naar verwachting zal het Europees Hof van Justitie begin dit jaar uitspraak doen in de zaak SN e.a. Het Hof is niet verplicht om het oordeel van de advocaat-generaal te volgen. De zaak maakt alvast duidelijk dat Europese regels over de detachering van werknemers, regels voor de sociale zekerheid en regels voor werk- en verblijfsvergunningen voor onderdanen van derde landen afzonderlijke rechtsinstrumenten zijn met afzonderlijke doelstellingen. Wordt het arrest Vander Elst binnenkort in een nieuw perspectief gezet?
Bron: Monard Law
» Bekijk alle artikels: Arbeid & Sociale zekerheid