Boek 7 ‘Bijzondere contracten’
en de impact voor de bouw- en vastgoedsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven

(Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op donderdag 7 november 2024


Appartementsrecht:
een overzicht van recente ontwikkelingen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Andersen)

Webinar op donderdag 5 december 2024

De verjaring van huur- en andere periodieke schulden (Merckx Advocaten)

Auteur: Merckx Advocaten

RECENT WERD DE VRAAG GESTELD: ‘IK WORD GEDAGVAARD IN BETALING VAN ACHTERSTALLIGE HUURGELDEN DIE TERUGGAAN TOT BIJNA ACHT JAAR GELEDEN. KAN DAT?’

(De vraagsteller was aannemer en had acht jaar geleden een machine gehuurd die hij nooit had teruggebracht en uiteindelijk zelfs weggegooid.)

Het antwoord op deze vraag: Neen, dat kan in principe niet.

Artikel 2277 O.B.W. (Oud Burgerlijk Wetboek) bepaalt daarover:

Termijnen van altijddurende renten en van lijfrenten; Schuldvorderingen wegens levering van goederen en diensten via distributienetten voor water, gas of elektriciteit of de levering van elektronische communicatiediensten of omroeptransmissie- en omroepdiensten via elektronische communicatienetwerken verjaren na verloop van vijf jaren; Schuldvorderingen van buitengewone kosten bedoeld in artikel 203bis, § 3. Die van uitkeringen tot levensonderhoud; Huren van huizen en pachten van landeigendommen; Interesten van geleende sommen, en, in het algemeen, al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen; Verjaren door verloop van vijf jaren.

Deze wetsbepaling bevat een opsomming bij wijze van voorbeeld en heeft een algemene draagwijdte door de verwijzing naar ‘ al hetgeen betaalbaar is bij het jaar of bij kortere termijnen, bijvoorbeeld maandelijks.

Dit betekent dat in regel élke vordering tot betaling van prestaties die ‘ betaalbaar zijn bij het jaar of bij kortere termijnen‘ zoals bijvoorbeeld de maandelijkse huurgelden voor de huur van een machine (waarover het hier ging), in principe verjaart na verloop van vijf jaren (tenzij een bijzondere wetbepaling in een specifiek geval zou voorzien in een uitdrukkelijke uitsluiting van de algemene regel van art. 2277 O.B.W.).

In ons voorbeeld kan de verhuurder dus maar maximaal tot 5 jaar aan achterstallige huurgelden invorderen. Al de huurgelden die langer dan 5 jaar vervallen zijn blijven verworven voor de huurder die ze niet zal moeten betalen.

In omgekeerde richting geldt dat dan weer niet. De verhuurder die gedurende 8 jaren ten onrechte huur zou zijn blijven ontvangen zal deze wél integraal moeten terugbetalen.

De vijfjarige verjaringstermijn werd immers niet van toepassing geacht op ten onrechte betaalbare bedragen omdat de verplichting van de verkrijger niet bestaat in periodieke uitkeringen maar wel in een verplichting tot teruggave van onrechtmatig ontvangen bedragen (Cass. (3e k.) AR S.00.0164.N, 21 mei 2001).

LET OP: de regel die zegt dat de rechter de verjaring niet ambtshalve mag toepassen (in art. 2233 O.B.W. om precies te zijn) geldt ook voor de vijfjarige verjaringstermijn van art. 2277 O.B.W. (Cass., 15 maart 1877, Pas., 1877, I, 281).

Dat wil zeggen dat de huurder in ons voorbeeld de verjaring voor de rechtbank actief zal moeten inroepen (en daar loopt het vaak fout), anders zal de rechtbank hem toch tot het nadragen aan de verhuurder van de volle 8 jaar huurgelden veroordelen.

Enkele andere voorbeelden uit de rechtspraak:

  • De kortere verjaring van art. 2277 O.B.W. is bedoeld als een sociale beschermingsmaatregel om schuldenaars te beschermen tegen de opeenstapeling van periodieke schulden. Ten aanzien van dat doel vertoont de schuld met betrekking tot de levering van mobiele telefonie/gsm-abonnementen gelijkenissen met de schulden bedoeld in artikel 2277 O.B.W. en is zij ook onderworpen aan de 5 jarige verjaringstermijn (Grondwettelijk Hof nr. 13/2007, 17 januari 2007 (prejudiciële vraag); Cass. AR C.09.0410.F, 25 januari 2010).
  • Artikel 2277 O.B.W. is van toepassing op de overeengekomen interest van gewone schuldvorderingen (Cass. AR C.95.0126.F, 24 mei 1996).
  • Wanneer een onderhoudsgerechtigde de gerechtelijke veroordeling heeft verkregen van de onderhoudsplichtige, dan is de vordering tot de tenuitvoerlegging van die veroordeling onderworpen aan de regels die de verjaring van vorderingen gesteund op gerechtelijke uitspraken beheersen en niet aan de regels die periodieke uitkeringen beheersen (Cass. (1e k.) AR C.99.0141.N, 8 december 2000; in dezelfde zin: Cass. (1e k.) 7 maart 2003). Voor achterstallige onderhoudsuitkeringen geldt de korte verjaringstermijn van art. 2277 O.B.W. dus niet.
  • Een schuld waarvan het bedrag vaststaat en in éénmaal betaalbaar – zoals de opzeggingsvergoeding – valt evenmin onder toepassing van art. 2277 O.B.W., die er meer in het bijzonder toe strekt de schuldenaar te beschermen tegen de toename van zijn schuld (Cass. (1e k.) AR C.99.0401.F, 29 maart 2001).
  • De vergoeding voor een bezetting zonder recht of titel die vastgesteld wordt door de rechter, heeft geen periodiek karakter en valt aldus niet onder de toepassing van art. 2277 O.B.W. (Cass. (1e k.) AR C.00.0624.F, 16 november 2001).

Bron: Merckx Advocaten

» Bekijk alle artikels: Verbintenissen & Goederen

Boeken in de kijker: