HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

Pand op aandelen – wat te checken bij due diligence: het pandregister of het aandelenregister van de vennootschap? (M&A for professionals)

Auteur: Naomi Glibert (M&A for professionals)

Publicatiedatum: 10/08/2021

Op 1 januari 2018 trad de nieuwe Pandwet[1] met enige vertraging in werking. In het kader van deze nieuwe wettelijke regeling deed het registerpand zijn intrede. Zowel de geldigheid als de tegenwerpelijkheid van een dergelijk pand vereisen niet langer een buitenbezitstelling. De pandgever mag dus in het bezit blijven van het in pand gegeven roerend goed. Om dit pand tegenwerpelijk te maken ten aanzien van derden, moet het wel geregistreerd worden in een daartoe ontwikkeld nationaal pandregister (https://pangafin.belgium.be/#?lang=NL). Het pandregister is algemeen toegankelijk: iedereen die over een Belgische elektronische identiteitskaart beschikt, kan in het pandregister opzoekingen doen. Elke raadpleging vereist de betaling van een retributie (die zal worden aangerekend per zoekresultaat, ook al is dat negatief, alvorens de eventuele resultaten vrij te geven). Bovendien wordt de identiteit van de persoon die opzoekingen verricht, bijgehouden in het systeem gedurende zes maanden, wat het voor de pandgevers mogelijk maakt om na te gaan wie hun gegevens geraadpleegd heeft.

Voor het vestigen van een pand op aandelen viel men vóór de Pandwet steeds terug op de Wet Financiële Zekerheden van 15 december 2004 (hierna: de WFZ). Een pand op aandelen onder de WFZ komt geldig tot stand door het sluiten van de pandovereenkomst en wordt tegenwerpelijk aan derden indien de in pand gegeven aandelen daadwerkelijk buiten het bezit worden gesteld van de pandgever. Een dergelijke buitenbezitstelling gebeurt gebruikelijk door een inschrijving van het pand in het aandelenregister van de vennootschap

Sinds de inwerkingtreding van de nieuwe Pandwet staat de WFZ in een moeilijke verhouding tot de Pandwet. Huidig artikel 7 § 1 WFZ bepaalt immers dat de Pandwet niet van toepassing is op enig pand op financiële instrumenten, met uitzondering van een aantal in § 2 uitdrukkelijk van toepassing verklaarde artikelen van de Pandwet. De Pandwet zelf, die van toepassing is op roerende lichamelijke of onlichamelijke goederen, voorziet geen uitdrukkelijke uitzondering voor aandelen (of financiële instrumenten in het algemeen). Het onduidelijke spanningsveld tussen de toepassing van de WFZ en/of de Pandwet bij pand op aandelen vormt dan ook het voorwerp van discussie in de rechtsleer. Een aantal auteurs verdedigen de stelling dat er op aandelen een registerpand onder de Pandwet kan worden gevestigd, terwijl andere auteurs het standpunt zijn toegedaan dat voor aandelen slechts een verpanding onder de gelding van de WFZ mogelijk is. Wij sluiten ons aan bij deze laatste strekking.

Om elke betwisting omtrent de rechtsgeldigheid van een pand op aandelen uit te sluiten, is het in de huidige stand van de wetgeving aangewezen om het pand in elk geval in te schrijven in het aandelenregister van de vennootschap. Dit blijkt op heden ook nog steeds de gangbare praktijk te zijn. Indien het pand enkel geregistreerd zou worden in het pandregister bestaat immers het risico dat dit pand niet tegenwerpelijk t.a.v. derden zal zijn.

Uit bovenstaande onduidelijkheid volgt dat men in het kader van een due dilligence ook best een dubbele check uitvoert: in eerste instantie – zoals gebruikelijk – een raadpleging van het aandelenregister en vervolgens voor de volledigheid tevens het pandregister. Een opzoeking in het pandregister zal steeds uitgevoerd worden op grond van de gegevens van de pandgever (o.m. naam/ondernemingsnummer), en kan hierna wel nog verfijnd worden op basis van het bezwaarde goed. Een opzoeking enkel op grond van een beschrijving van het bezwaarde goed is niet mogelijk.

Deze aanbeveling zal bovendien in het bijzonder nuttig blijken wanneer aandelen in één of meer vennootschappen deel uitmaken van een handelszaak die door de moedervennootschap in pand wordt gegeven. De handelszaak kan op zichzelf, als feitelijke algemeenheid, in zijn geheel worden verpand. Er zal dan één pandrecht tot stand komen i.p.v. afzonderlijke pandrechten op de onderscheiden bestanddelen van de handelszaak.

Vóór de inwerkingtreding van de Pandwet was de verpanding van een handelszaak enkel mogelijk ten voordele van een erkende bank- of kredietinstelling, via een inschrijving in een bijzonder register van het hypotheekkantoor. Onder de Pandwet kan elke schuldeiser thans een pand op de handelszaak vestigen, dat na registratie in het pandregister tegenwerpelijk aan derden zal zijn.

Bij een verpanding van de handelszaak maken de aandelen van de dochtervennootschap(pen) dus onderdeel uit van de feitelijke algemeenheid die de handelszaak van de moedervennootschap vormt, en bijgevolg ook van het registerpand op deze algemeenheid. Dit pand kan enkel gedetecteerd worden door raadpleging van het pandregister op naam van de pandgever, in dit geval de moedervennootschap. Bij een due diligence is het dus nuttig om niet enkel een opzoeking te doen op naam van de vennootschap zelf die het voorwerp van de due diligence uitmaakt, maar tevens op naam van de moedervennootschap die mogelijk haar aandelen in deze vennootschap – als onderdeel van haar handelszaak – in pand heeft gegeven.

[1] Wet van 11 juli 2013 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de zakelijke zekerheden betreft op roerende goederen, BS 2 augustus 2013.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen