HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

Hof van Beroep Gent verwerpt aftrek interest op krediet voor uitkering superdividend (KPMG)

Auteur: Jos Goubert (KPMG)

Publicatiedatum: 14/03/2018

In een recent arrest (9 januari 2018) heeft het Hof van Beroep te Gent de aftrek verworpen van interesten op een krediet aangegaan voor de uitkering van een superdividend. Het arrest is de meest recente slag in de strijd die de fiscus al een tijd voert tegen de aftrekbaarheid van interesten gerelateerd aan de vermindering van het eigen vermogen door een vennootschap. Waar eerst vooral kapitaalverminderingen werden geviseerd, gaat de discussie nu ook over de uitkering van een (super)dividend.

Feiten

De aandeelhouders in de NV T verkopen hun aandelen aan een andere NV E. NV E gaat voor de financiering van de overname een lening aan. Op dezelfde dag van de overname gaat NV T bij de bank een investeringskrediet aan met als doel de gedeeltelijke financiering van een superdividend dat in verschillende keren over een periode van 20 maanden wordt uitgekeerd aan NV E. Met het dividend betaalt NV E haar lening terug.

De fiscus verwerpt in hoofde van NV T de aftrek van de interesten op het investeringskrediet, omdat de kosten niet zijn gemaakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. De finaliteitsvoorwaarde in artikel 49 WIB is niet nageleefd.

In eerste aanleg krijgt de belastingplichtige gelijk, maar in hoger beroep sluit het hof zich aan bij het standpunt van de fiscus.

Het standpunt van het hof van beroep

Volgens het hof is er een oorzakelijk verband vereist tussen de interest en de beroepswerkzaamheid van de vennootschap. De interest moet rechtstreeks aan welbepaalde inkomsten/opbrengsten van de vennootschap kunnen worden gekoppeld. Er is volgens het hof geen verband tussen de continuïteit van NV T via die overname en het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten. Dat NV T het goed deed sedert de overname is het gevolg van het bestuur van de vennootschap, en niet van de overname op zich en dus ook niet van de continuïteit van de onderneming.

Bovendien stelt het hof dat de uitkering van een dividend een beslissing van NV T zelf is (en dus geen verplichting vormt die haar aandeelhouders haar opleggen).

Het hof veegt tot slot het argument van een (verboden) opportuniteitsbeoordeling door de fiscus van de financieringswijze (via eigen of vreemd vermogen) zelf van tafel.

Te streng?

De vraag moet gesteld worden of het hof zich niet te streng opstelt bij de beoordeling van de finaliteitsvoorwaarde van art. 49 WIB en bij de toetsing van het oorzakelijk verband tussen de kost en de beroepswerkzaamheid.

Het hof gaat naar onze mening voorbij aan het essentiële gegeven dat zowel het eigen vermogen als het vreemd vermogen van een vennootschap dienen om de bedrijfsactiviteit van de vennootschap te financieren. Beide financieringsvormen bieden de onderneming dus principieel de mogelijkheid om belastbare inkomsten te behalen of te behouden. Had de vennootschap moeten wachten tot er voldoende cash beschikbaar was, of anders activa moeten verzilveren alvorens het dividend uit te keren? Dat zou net gevolgen hebben voor het behoud van de activiteit van de onderneming en het verkrijgen van opbrengsten daaruit.

Op deze wijze komt het hof zeer dicht bij een opportuniteitsbeoordeling in het bedrijfsbeheer. De belastingplichtige heeft de vrije keuze in hoe zijn bedrijfsactiviteit wordt gefinancierd, en dus ook om wijzigingen aan te brengen in deze financieringswijze, bijvoorbeeld na een overname.

Merk op dat binnenkort ook een uitspraak van het Hof van Beroep te Antwerpen wordt verwacht over de fiscale aftrekbaarheid van interest op een intra-groepslening voor de financiering van een dividenduitkering en kapitaalvermindering. In deze zaak had de fiscus in eerste aanleg gelijk gekregen.

De fiscus gaat de strijd dus aan met de belastingplichtige in verschillende dossiers. De beslissingen van de rechtbanken zijn tot op heden overheersend negatief voor de belastingplichtige. In geen van de uitspraken heeft de rechtbank evenwel haar beslissing op een voor ons overtuigende wijze gemotiveerd. De verwachting is dat de discussie uiteindelijk zal moeten worden beslecht door het Hof van Cassatie.

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen