Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Vastgoedtransacties
door én met administratieve overheden:
overheidsopdracht of uitgesloten vastgoeddienst?

Dhr. Constant De Koninck (Rekenhof)

Webinar op donderdag 13 juni 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024

Zijn Belgische regels die zowel regionale als openbare vergunningen vereisen onverenigbaar met vrij verkeer ? Hof van Justitie 26 september 2018 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 02/10/2018

Prof. Dr. Geert Van Calster wijst er de aandacht op dat het Hof van Justitie in zaak C‑137/17 een arrest geveld heeft inzake een klassieke “laatste verdedigingslinie” (in strafzaken): de Belgische regels die afzonderlijke milieu (vandaar regionale) en openbare veiligheid (federale) vergunningen vereisen zijn in principe niet onverenigbaar met vrij verkeer.

Wat waren de feiten?

Original, een te Olen (België) gevestigde vennootschap, is actief als importeur, groothandelaar en distributeur van pyrotechnische artikelen.
Daarvoor beschikt zij over twee verkooppunten in Baarle-Hertog (België), een gemeente die deels in de provincie Noord-Brabant (Nederland) is gelegen en waarvan een deel een enclave vormt in de gemeente Baarle-Nassau (Nederland). Deze verkooppunten worden geëxploiteerd door Van Gennip, een vennootschap met maatschappelijke zetel te Baarle-Hertog. Ten Velde en Van der Schoot, beiden Nederlands staatsburger, zijn verantwoordelijk voor die verkooppunten.

Ten Velde en Van der Schoot worden samen met Van Gennip en Original strafrechtelijk vervolgd krachtens het KB van 23 september 1958 en de wet van 28 mei 1956 :

  1. wegens de opslag van pyrotechnische artikelen waarvan het gewicht aan pyrotechnische sas hoger zou liggen dan het maximumgewicht in de vergunningen die hun zijn verleend door de Belgische overheid
  2. wegens de opslag van pyrotechnische artikelen op plaatsen waarvoor geen vergunning is verleend, 3. wegens de verkoop van pyrotechnische artikelen aan personen zonder passende vergunning.

Blijkens de verwijzingsbeslissing betogen Ten Velde en Van der Schoot dat de bestraffing van overtredingen zoals geregeld door de Belgische wetgeving strijdig is met artikel 45 van richtlijn 2013/29, omdat in dat artikel enkel ernstige overtredingen met strafrechtelijke sancties worden bedreigd.

Geen van de hun ten laste gelegde feiten maakt echter een dergelijke overtreding uit.

Het openbaar ministerie meent daarentegen dat deze richtlijn aan de lidstaten de mogelijkheid laat om ofwel administratieve sancties, ofwel strafrechtelijke sancties, ofwel een mix van beide soorten sancties op te leggen.

Voorts zijn de beklaagden en het openbaar ministerie het niet eens over het antwoord op de vraag of de verplichting om over zowel een federale springstoffenvergunning als een gewestelijke milieuvergunning te beschikken in overeenstemming is met de richtlijnen 2007/23 en 2013/29 alsook met richtlijn 2006/123.

Tot slot overweegt Van der Schoot dat de nationale regeling, die de verkoop van springstoffen met meer dan 1 kilogram (kg) pyrotechnische sas aan particulieren zonder passende vergunning verbiedt, in strijd is met de richtlijnen 2007/23 en 2013/29.

Welke prejudiciële vragen stelt de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen?

1.  Kwalificeren de volgende inbreuken op de Belgische regelgeving inzake pyrotechnische artikelen als ,ernstige overtredingen’ in de zin van artikel 45 van richtlijn [2013/29]:

a) het verkopen van pyrotechnische artikelen ten belope van 2,666 kg pyrotechnische sas (kortweg ‚PTS’), zijnde een inbreuk op de artikelen 265,7° en 257 van het [ARS], dat de verkoop verbiedt van pyrotechnische artikelen in een hoeveelheid groter dan 1 kg PTS, indien de consument niet beschikt over een individueel bekomen administratieve vergunning om pyrotechnische artikelen in een hoeveelheid [groter dan 1 kg PTS] onder zich te houden
b) het overschrijden van de afgebakende opslaglimiet en het niet respecteren van de opslaglocaties voorzien in een federale vuurwerkvergunning, terwijl er reeds een gewestelijke milieuvergunning voorhanden was voor de opslag van de effectief betrokken hogere hoeveelheden, in de betrokken locaties
c) het zeer tijdelijk opslaan van zeer geringe hoeveelheden pyrotechnische artikelen op verschillende niet specifiek voor de opslag vergunde locaties, binnen de perimeter van een detailhandelszaak in pyrotechnische artikelen, beschikkende over zowel een federale vuurwerkvergunning als een gewestelijke milieuvergunning?

2. Verzet het beginsel van vrij verkeer van pyrotechnische artikelen, zoals voorzien in artikel 6, lid 1, van [richtlijn 2007/23] (nu artikel 4, lid 1, [van richtlijn 2013/29]), desgevallend samen gelezen met artikel 10 van [richtlijn 2006/123], zich tegen een nationale regeling die de opslagplaatsen van met [richtlijn 2007/23] conforme pyrotechnische artikelen, verbonden aan de kleinhandel, onderwerpt aan de dubbele vereiste van het beschikken over enerzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende het fabriceren, opslaan, onder zich houden, verkopen, vervoeren en gebruiken van springstoffen, en anderzijds een vergunning afgeleverd in het kader van de wetgeving betreffende de milieuvergunningen voor hinderlijke inrichtingen, terwijl beide vergunningsregimes in wezen hetzelfde doel beogen (het preventief beogen van veiligheidsrisico’s), en één van deze twee vergunningsregimes (in casu dit betreffende de springstoffen) een (zeer) lage maximumgrens voor de opslag van feestvuurwerk [ten belope van 50 kg pyrotechnische sas (d.i. de actieve stof)] vooropstelt?

3. Verzet het beginsel van het vrije verkeer van pyrotechnische artikelen, zoals voorzien in artikel 4, lid [2] [van richtlijn 2013/29] en artikel 6, lid 2 [van richtlijn 2007/23] (desgevallend samen gelezen met de artikelen 34, 35 en 36 [VWEU]) en jo. het proportionaliteitsbeginsel, zich tegen een nationale regeling die het bezit of gebruik door en verkoop aan consumenten verbiedt van feestvuurwerk (vuurwerk van categorieën 2 en 3 sensu [richtlijn 2007/23]) bevattende meer dan 1 kg pyrotechnische sas?”

Het standpunt van het Hof van Justitie

1. Het beginsel van vrij verkeer van pyrotechnische artikelen zoals neergelegd in met name artikel 6, lid 2, van richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die het bezit of het gebruik door en de verkoop aan consumenten van vuurwerk met meer dan 1 kilogram pyrotechnische sas verbiedt, voor zover deze regeling geschikt is om de openbare orde en de openbare veiligheid te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om deze fundamentele belangen te beschermen, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

2. Artikel 10 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, die voor de opslag van met richtlijn 2007/23 overeenstemmende en voor de kleinhandel bestemde pyrotechnische artikelen twee vergunningen vereist, te weten een federale vergunning voor springstoffen en een gewestelijke milieuvergunning, voor zover aan alle voorwaarden van artikel 10, lid 2, van deze richtlijn is voldaan, hetgeen aan de verwijzende rechter staat om na te gaan.

3. Artikel 20 van richtlijn 2007/23 en artikel 1, lid 5, van richtlijn 2006/123 moeten aldus worden uitgelegd dat de lidstaten strafrechtelijke sancties kunnen vaststellen, mits deze sancties, wat betreft richtlijn 2007/23, doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en de nationale strafrechtelijke bepalingen er, wat betreft richtlijn 2006/123, niet toe leiden dat de regels van deze richtlijn worden omzeild.

Lees hier het arrest van 26 september 2018

» Bekijk alle artikels: Bouw & Vastgoed