Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Handelspraktijken en consumentenbescherming:
recente topics onder de loep

Dr. Stijn Claeys en mr. Arne Baert (Racine)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024

Tandartsen mogen reclame maken, plastische chirurgen niet? (Stibbe)

Auteur: Peter Wytinck (Stibbe)

Publicatiedatum: 05/01/2018

Een Belgische rechter vroeg bij prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie of de Belgische wet van 23 mei 2013 die een verbod in het leven roept om reclame te verspreiden voor ingrepen van esthetische heelkunde of niet-heelkundige esthetische geneeskunde, wel verenigbaar was met de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (hierna de “Richtlijn”)[1].

Bij arrest van 26 oktober 2017 bevestigde het Hof dat dergelijk reclame een handelspraktijk in de zin van de Richtlijn vormt. Het Hof oordeelde echter verder dat de Richtlijn zich niet verzet tegen zulk verbod, omdat de Richtlijn voorziet dat zij geen afbreuk doet aan nationale regels inzake gezondheids- en veiligheidsaspecten van producten of specifieke voorschriften voor gereglementeerde beroepen.

In een eerder nieuwsbericht werd echter melding gemaakt van het arrest van het Hof van 4 mei 2017[2] waarbij hetzelfde Hof van Justitie weliswaar oordeelde dat het (eveneens) Belgisch reclameverbod voor tand- en mondverzorging ook niet in strijd was met de Richtlijn, maar tegelijk wel oordeelde dat het verbod strijdig was met de richtlijn inzake elektronische handel[3] en met de vrijheid van dienstverrichting[4].

Het is dan ook merkwaardig dat, in het licht van het bovenvermeld arrest betreffende het reclameverbod voor tand- en mondverzorging, het Hof (met nochtans dezelfde kamer) in de nieuwe zaak zijn onderzoek naar de verenigbaarheid niet uitbreidde tot de richtlijn inzake elektronische handel en de vrijheid van dienstverrichting. Het Hof kan immers andere Europeesrechtelijke bepalingen in aanmerking nemen om nuttige uitleggingsgegevens te verschaffen, zelfs indien de verwijzende rechter hier in zijn prejudiciële vraag niet naar verwijst.

Lees hier het originele artikel

[1] Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad, OJ 2005 L 149/22.

[2] Arrest van 4 mei 2017, Luc Vanderborght C-339/15, EU:C:2017:335.

[3] Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt, OJ 2000 L 178/1.

[4] Artikel 56 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

» Bekijk alle artikels: Handel & Consument