Handelspraktijken en consumentenbescherming:
recente topics onder de loep

Dr. Stijn Claeys en mr. Arne Baert (Racine)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024

Boete voor Volkswagen wegens oneerlijke handelspraktijken. Arrest Hof van Justitie van 14 september 2023 (LegalNews)

Auteur: Marc Vandecasteele (LegalNews)

De feiten

Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft de Italiaanse Mededingingsautoriteit aan Volkswagen Group Italia SpA (VWGI) en Volkswagen Aktiengesellschaft (VWAG) solidair een boete van 5 miljoen EUR opgelegd wegens oneerlijke handelspraktijken. Die oneerlijke handelspraktijken hielden in dat zij vanaf 2009 in Italië dieselvoertuigen in de handel hadden gebracht die waren uitgerust met software die het mogelijk maakte om bij de meting van de uitstoot van verontreinigende stoffen in het kader van de zogenaamde „typegoedkeuringsprocedure”, waarbij een inzake typegoedkeuring bevoegde autoriteit certifieert dat een bepaald type voertuig voldoet aan de toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen en technische voorschriften, de meetresultaten van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) van die voortuigen te vervalsen. Daarnaast werd hen verweten reclameboodschappen te hebben verspreid waarin zij ondanks de plaatsing van voornoemde software beweerden dat zij aandacht besteedden aan het emissieniveau van verontreinigende stoffen en dat de betrokken voertuigen voldeden aan de wettelijke emissienormen.

VWGI en VWAG hebben tegen het litigieuze besluit beroep ingesteld bij de Tribunale amministrativo regionale per il Lazio (bestuursrechter in eerste aanleg Latium, Italië).

Terwijl het beroep bij die rechter aanhangig was heeft het openbaar ministerie van Braunschweig in Duitsland) bij besluit van 13 juni 2018 aan VWAG een boete opgelegd van 1 miljard EUR wegens het opzetten van een procedure voor het manipuleren van de uitlaatgassen van bepaalde dieselmotoren van de Volkswagengroep waarvan onderzoek had uitgewezen dat de emissienormen waren omzeild. In dit besluit was gespecificeerd dat een deel van dat bedrag, namelijk 5 miljoen EUR, de sanctie uitmaakte voor de daarin beschreven gedragingen en dat de rest van het bedrag VWAG het economische voordeel moest ontnemen dat zij had behaald uit de plaatsing van de software.

Het Duitse besluit was gegrond op de vaststelling dat VWAG met betrekking tot de ontwikkeling van de software en de plaatsing daarvan in 10,7 miljoen voertuigen die wereldwijd zijn verkocht, waarvan ongeveer 700 000 in Italië, inbreuk had gemaakt op de bepalingen van het Ordnungswidrigkeitengesetz (Duitse wet inzake bestuurlijke overtredingen) waarbij nalatige schending wordt bestraft van de plicht om toezicht te houden op de ondernemingsactiviteiten. Die software diende namelijk te worden beschouwd als een verboden manipulatie-instrument in de zin van artikel 5, lid 2, van verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB 2007, L 171, blz. 1).

Uit dit besluit blijkt dat het Duitse openbaar ministerie tevens heeft vastgesteld dat het ontbreken van toezicht op de ontwikkeling en de plaatsing van die software mede ten grondslag had gelegen aan andere inbreuken die VWAG tussen 2007 en 2015 wereldwijd had begaan met betrekking tot de typegoedkeuringsaanvraag, de promotie van die voertuigen en de verkoop ervan aan de consumenten, met name doordat die voertuigen ondanks het feit dat ze met verboden software waren uitgerust aan het publiek waren voorgesteld als voertuigen met een ecologische dieseltechnologie, oftewel als voertuigen met een zeer lage uitstoot.

Het Duitse besluit is op 13 juni 2018 definitief geworden nadat VWAG de daarbij opgelegde boete had betaald en formeel had besloten het niet te willen aanvechten.

In het kader van de bij de TAR Lazio aanhangige procedure hebben VWGI en VWAG onder meer aangevoerd dat het litigieuze besluit vervolgens onwettig is geworden wegens schending van het ne-bis-in-idembeginsel zoals bedoeld in artikel 50 van het Handvest en in artikel 54 SUO. Bij vonnis van 3 april 2019 heeft die rechter het beroep van VWGI en VWAG verworpen, met name op grond van de overweging dat het ne-bis-in-idembeginsel zich er niet tegen verzet dat de boete die bij het litigieuze besluit is opgelegd, wordt gehandhaafd. VWGI en VWAG zijn tegen dat vonnis opgekomen bij de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië), de verwijzende rechter.

De visie van het Hof van Justitie

Artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat een administratieve geldboete waarin de nationale regeling voorziet en die door de nationale autoriteit voor consumentenbescherming wegens oneerlijke handelspraktijken aan een onderneming wordt opgelegd, een strafrechtelijke sanctie in de zin van deze bepaling vormt wanneer zij een repressief doel nastreeft en zwaar is, ook al wordt zij in de nationale regeling als een administratieve sanctie aangemerkt.

Het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde ne-bis-in-idembeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een boete van strafrechtelijke aard die wegens oneerlijke handelspraktijken aan een rechtspersoon is opgelegd, kan worden gehandhaafd wanneer deze persoon voor dezelfde feiten strafrechtelijk is veroordeeld in een andere lidstaat, ook als deze veroordeling dateert van na het besluit waarbij die boete is opgelegd maar onherroepelijk is geworden voordat de beslissing op het beroep in rechte tegen dat besluit in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het beperkingen van de toepassing van het in artikel 50 ervan neergelegde ne-bis-in-idembeginsel toestaat waardoor een cumulatie van procedures en sancties wegens dezelfde feiten mogelijk wordt indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 52, lid 1, van het Handvest zoals deze in de rechtspraak zijn verduidelijkt, namelijk ten eerste dat de cumulatie geen buitensporige last vormt voor de betrokken persoon, ten tweede dat er duidelijke en nauwkeurige regels bestaan op basis waarvan kan worden voorzien voor welk handelen en nalaten cumulatie mogelijk is, en ten derde dat de betrokken procedures voldoende onderling zijn afgestemd en kort na elkaar hebben plaatsgevonden.

Meer informatie

» Bekijk alle artikels: Handel & Consument