Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Vastgoedtransacties
door én met administratieve overheden:
overheidsopdracht of uitgesloten vastgoeddienst?

Dhr. Constant De Koninck (Rekenhof)

Webinar op donderdag 13 juni 2024

1794 BW: de beëindiging ‘ad-nuttum’ kan ook stilzwijgend (Advocaat Dierinck)

Auteur: Advocaat Tim Dierinck 

Het recht op eenzijdige verbreking bij aanneming

In een geschil dat werd behandeld voor het Vredegerecht te Zoutleeuw besliste de Vrederechter dat de beëindiging van een aannemingsovereenkomst ‘ad nuttum’ ook niet expliciet of geschreven kan gebeuren indien gewijzigde contractuele afspraken zodanig veel afwijken van de initiële contractuele afspraken dat er toch sprake is van een éénzijdige beëindiging in de zin van artikel 1794 (oud) Burgerlijk Wetboek.

U kunt onze andere juridische blogberichten lezen op onze website via deze link.

De casus

Mijn cliënt is een aannemingsbedrijf gespecialiseerd in funderingswerken. Niet zomaar funderingswerken maar het betreft funderingswerken op basis van een bedrijfseigen ontwikkeld concept voornamelijk voor niet-draagkrachtige grond. Een bouwheer wenste een nieuwbouwwoning op te trekken en werkt daarvoor – evident – samen met diverse bouwactoren.

De bouwheer contracteert elk op hun beurt een architect, een stabiliteitsingenieur en ook mijn cliënt voor de funderingen. Na lange onderhandelingen, waarin mijn cliënt aangeeft dat zij enkel kan werken volgens zijn concept, komt er een overeenkomst tot stand. Mijn cliënt start met de uitvoering van de overeenkomst, ontwikkelt de plannen, gaat een verzekering aan, enzovoort.

Op een gegeven moment laat de stabiliteitsingenieur van de bouwheer echter weten dat zij geen verantwoordelijkheid kan of wil nemen voor de stabiliteit van de funderingsplannen van mijn cliënt.

De bouwheer speelt dit ‘probleem’ door naar de architect en mijn cliënt, doch mijn cliënt geeft duidelijk aan dat hij enkel kan en zal werken op basis van zijn eigen concept.

De bouwheer pakt het door de stabiliteitsingenieur opgeworpen probleem inzake verantwoordelijkheid op vlak van stabiliteit niet echt aan en laat mijn cliënt in het ongewisse.

Op een gegeven moment kan mijn cliënt niet meer anders dan de uitvoering van de overeenkomst stopzetten/opschorten en terugbetaling vragen van de reeds gemaakte kosten.

Die teruggevorderde kosten werden geweigerd door de bouwheer waarna een procedure diende te worden opgestart.

De rechtsvraag: wie had eenzijdig verbroken en is de precontractuele informatieplicht geschonden

De bouwheer wierp vooreerst op dat voormelde overeenkomst een ‘overeenkomst op afstand’ was die door hem geldig was herroepen op grond van artikel VI.48 van het Wetboek Economisch Recht.

In tweede instantie stelde de bouwheer dat mijn cliënt haar precontractuele informatieplicht zou hebben geschonden door voorafgaand niet voldoende informatie te hebben verstrekt inzake de aansprakelijkheidsverzekering voor het funderingsconcept.

Tenslotte argumenteerde de bouwheer dat niet hij maar mijn cliënt de overeenkomst éénzijdig had verbroken.

De uitspraak van de vrederechter

De vrederechter verwierp het verweer van de bouwheer volledig.

Het eerste argument inzake de beweerde tijdige herroeping klopt niet volgens de Vrederechter omdat de overeenkomst tussen mijn cliënt en de bouwheer geen ‘overeenkomst op afstand’ is volgens de definitie van het wetboek economisch recht. Het zou mij te ver leiden om hierop dieper in te gaan.

Belangrijker is de motivering van de vrederechter inzake de voorgehouden precontractuele fout en de verantwoordelijkheid voor de beëindiging van de overeenkomst.

De vrederechter stelde dat mijn cliënt bijzonder duidelijk had voorgehouden dat hij enkel werkte met zijn bedrijfseigen concept en dat hij ook enkel daarvoor de verantwoordelijkheid zou dragen. Mijn cliënt was daarvoor, maar enkel daarvoor, correct verzekerd. Het probleem dat de stabiliteitsingenieur voorhield, was een probleem dat de bouwheer had gecreëerd en die hij ook diende op te lossen.

Inzake de beëindiging van de overeenkomst stelt de vrederechter letterlijk bijzonder duidelijk het volgende :

Door het advies van zijn eigen stabiliteitsingenieur en zijn eigen architect te volgen om het concept van eiseres te verwerpen om redenen waarover aan de rechter geen uitleg verschaft wordt, en door te eisen dat eiseres haar plannen zodanig zou aanpassen dat zij wel goedgekeurd zouden worden door zijn eigen externe stabiliteitsingenieur, heeft verweerder afbreuk gedaan aan de duidelijke en essentiële afspraken dat eiseres de fundering uitsluitend volgens haar eigen plans en haar eigen concept zou leggen.

Ook al had verweerder inderdaad niet expliciet gezegd of geschreven dat hij het contract annuleerde in de zin van artikel 1794 van het oude Burgerlijk Wetboek, weken zijn eisen om de plannen aan te passen zodanig af van de doorslaggevende contractuele afspraken dat eiseres in deze omstandigheden het recht had de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op eenzijdige verklaring, zonder haar recht te verliezen op vergoeding van de schade die zij door deze ontbinding geleden heeft.

De vrederechter erkent hiermee dus dat de éénzijdige beëindigingsmogelijkheid zoals voorzien in artikel 1794 van het oud burgerlijk wetboek ook stilzwijgend kan geschieden en dat de aannemer in dat geval recht heeft op schadeloosstelling waartoe de bouwheer hier in dit geval ook werd veroordeeld.

Artikel 1794 (oud) BW: wettelijk recht aannemingsovereenkomst eenzijdig beëindigen

Voormeld artikel voorziet in een wettelijk recht voor de opdrachtgever/bouwheer om de aannemingsovereenkomst éénzijdig te beëindigen. Dit artikel geldt niet voor aannemingsovereenkomst van onbepaalde duur. Het kan ook worden toegepast door een hoofdaannemer op de onderaannemingsovereenkomst. De uitoefening van het recht op éénzijdige beëindiging kan vormvrij.

De éénzijdige beëindiging heeft onmiddellijke uitwerking hetgeen betekent dat de aannemer onmiddellijk de werken moet staken. Echter, de keerzijde van de medaille is wel dat de opdrachtgever van rechtswege verplicht is om de aannemer schadeloos te stellen voor ‘het geleden verlies én de gederfde winst’. Van dit artikel kan een contractueel afwijkende regeling worden voorzien. Contractspartijen kunnen dit recht contractueel uitsluiten of moduleren.

Bron: Advocaat Tim Dierinck

» Bekijk alle artikels: Bouw & Vastgoed, Verbintenissen & Goederen