Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024

Overmacht en imprevisie in Corona-tijden: de invoeging van boek 5 “Verbintenissen” in het nieuw B.W. (wetsvoorstel van 3 april 2019) had veel juristen meer rechtszekerheid gegeven (LegalNews)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 12/04/2020

Overmacht: begrip en voorwaarden

Artikelen 1147 en 1148 B.W bepaalt dat als de niet-nakoming, de niet-tijdige of de niet-behoorlijke nakoming van een contractuele verbintenis het gevolg is van een vreemde oorzaak, zoals toeval of overmacht, die aan de schuldenaar niet kan worden toegerekend, hij niet contractueel aansprakelijk kan worden gesteld.

Om van overmacht te kunnen gewagen zijn er twee voorwaarden vereist:

(1) de als overmacht of vreemde oorzaak ingeroepen gebeurtenis moet de nakoming van de verbintenis voor de schuldenaar onmogelijk maken.

Er bestaat evenwel geen eensgezindheid over wanneer de nakoming van een verbintenis “onmogelijk” is.

De meerderheid van de rechtspraak volgt de klassieke opvatting dat die onmogelijkheid tot uitvoering van de verbintenis ‘volstrekt’ of ‘absoluut’ moet zijn , een minderheid van de rechtspraak en de heersende doctrine nemen genoegen een ‘normale’, ‘menselijke’ of ‘redelijke’ onmogelijkheid om de verbintenis na te komen .

(2) de gebeurtenis of de omstandigheid die de nakoming van de verbintenis voor de schuldenaar onmogelijk maakt, mag niet te wijten aan en evenmin gepaard gaan met een fout van de schuldenaar. De als overmacht ingeroepen gebeurtenis mag dus niet te wijten zijn aan en ook niet gepaard mag gaan met een fout van de schuldenaar of van de personen voor wie hij moet instaan.

Als de schuldenaar dus bewijs van overmacht levert, is hij bevrijd van zijn verbintenis: hij moet de beloofde prestatie niet nakomen en hij is ook niet gehouden is tot betaling van een plaatsvervangende schadevergoeding.

Overmachtsbedingen

Overmachtsbedingen komen in de praktijk zeer vaak voor: ofwel bevatten ze een opsomming van de gebeurtenissen en omstandigheden die door de partijen als overmacht in aanmerking worden genomen (oorlog, brand, overstroming…), ofwel een verduidelijkende omschrijving van de gebeurtenissen en omstandigheden die door de partijen als overmacht worden beschouwd.

Uiteraard dient men voor de geldigheid van deze bedingen ook rekening te houden met de consumentenbescherming: er is een bijkomende beperking aan de principiële geoorloofdheid van overmachtsbedingen door artikel VI.83, 12° (overeenkomst tussen een onderneming en een consument) en artikel XIV.50, 12° (overeenkomst tussen een beoefenaar van een vrij beroep en een consument) van het Wetboek Economisch Recht.

Daarnaast is het, wat ondernemingen betreft, ook belangrijk aandacht te hebben voor de inwerkingtreding op 1 september 2020 van de b2b-wet van 4 april 2019, in het bijzonder het luik ‘onrechtmatige bedingen’.

Imprevisie: begrip en aanvaardbaarheid in België

Overmacht en imprevisie moeten van elkaar worden onderscheiden.

Imprevisie houdt in dat na de totstandkoming van de overeenkomst met opeenvolgende prestaties zich abnormale en redelijkerwijze onvoorzienbare omstandigheden voordoen, die niet aan de fout van één van de partijen zijn toe te rekenen, waarvan geen van de partijen het financiële risico op zich heeft genomen en die de nakoming van de verbintenis(sen) door één van de partijen weliswaar niet onmogelijk maken, maar wel in aanzienlijke mate verzwaren of bemoeilijken, waardoor het contractuele evenwicht ernstig wordt verstoord en in welk geval aan de rechter de bevoegdheid wordt verleend om de overeenkomst te ontbinden of aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden.
Het essentiële verschil is: bij overmacht maken die omstandigheden de nakoming van de verbintenis onmogelijk, bij de imprevisieleer gaan die omstandigheden de nakoming van de verbintenis zodanig bemoeilijken of verzwaren dat de schuldenaar – indien hij die omstandigheden bij de contractsluiting had kunnen voorzien – hij die verbintenis niet op zich zou hebben genomen.

Een ander verschilpunt tussen de overmachts- en de imprevisieleer betreft de gevolgen van beide rechtsfiguren: wanneer overmacht een blijvende hinderpaal vormt voor de nakoming van de verbintenis, gaat die verbintenis teniet, en in de regel ook de overeenkomst waaruit zij voortvloeit, terwijl de imprevisieleer er eerder op gericht is om aan de rechter de bevoegdheid te verlenen om de overeenkomst aan te passen.

Behoudens in specifieke in de wet omschreven gevallen, heeft de imprevisieleer evenwel tot nu toe geen ingang gevonden in de heersende Belgische rechtspraak en rechtsleer.

Voorbeeld van een uitzondering is art. 6 van de Handelshuurwet, waarin het volgende wordt voorzien: ‘Bij het verstrijken van elke driejarige periode hebben partijen het recht aan de vrederechter herziening van de huurprijs te vragen, mits zij bewijzen dat de normale huurwaarde van het gehuurde goed ten gevolge van nieuwe omstandigheden ten minste 15 % hoger of lager is dan de huurprijs die in de huurovereenkomst is bepaald of bij de laatste herziening is vastgesteld.’

In deze context is het belangrijk te wijzen op het arrest van 19 juni 2009 van het Hof van Cassatie, waarin wat internationale koopcontracten betreft toch een opening gemaakt is naar de imprevisieleer.

Het ging concreet om de invulling van het begrip “verhindering” in artikel 79 – 1) van het Weens Koopverdrag waarin wordt bepaald dat een partij niet aansprakelijk is “voor een tekortkoming in de nakoming van een van haar verplichtingen, indien zij aantoont dat de tekortkoming werd veroorzaakt door een verhindering die buiten haar macht lag en dat van haar redelijkerwijze niet kon worden verwacht dat zij bij het sluiten van de overeenkomst met die verhindering rekening zou hebben gehouden of dat zij deze of de gevolgen ervan zou hebben vermeden of te boven zou zijn gekomen”. De vraag was of deze bepaling enkel betrekking heeft op gebeurtenissen die als overmacht moeten worden gekwalificeerd dan wel of hiermee ook de omstandigheden en situaties worden bedoeld die onder de imprevisieleer vallen.

Wat waren de feiten? Het ging om een aantal koopovereenkomsten betreffende de levering van stalen buizen en nadat deze overeenkomsten waren gesloten, was de prijs van het staal onvoorzienbaar gestegen met 70 %. In de overeenkomsten was geen clausule van prijsaanpassing bedongen.

Het Hof van Cassatie heeft in dit arrest van 19 juni 2009 het standpunt ingenomen dat “gewijzigde omstandigheden die niet redelijkerwijze voorzienbaar waren bij de contractsluiting en die onmiskenbaar van aard zijn om de last van de uitvoering van de overeenkomst op onevenredige wijze te verzwaren, een verhindering uitmaken in de zin van deze verdragsbepaling“.

Belangrijk is dus dat, indien de uitvoering van de overeenkomst nog mogelijk is, maar in deze Corona-tijden bemoeilijkt is, er geen beroep kan gedaan worden op ‘overmacht’, die een ‘onmogelijkheid’ vereist, maar er wel kan geprobeerd worden beroep te doen op de imprevisieleer, maar zonder dat er daar op dit ogenblik echt een wettelijke basis voor is.

Imprevisie in Corona-tijden: waarom de invoeging van boek 5 “Verbintenissen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek (wetsvoorstel van 3 april 2019) meer rechtszekerheid had gegeven

In het wetsvoorstel wordt een specifiek artikel voorzien betreffende verandering van omstandigheden, meer bepaald het artikel 5.77.

Art. 5.77. Verandering van omstandigheden

Elke partij moet haar verbintenissen nakomen, ook al zou de uitvoering ervan meer bezwarend geworden zijn ofwel doordat de kostprijs van de uitvoering is gestegen, ofwel doordat de waarde van de tegenprestatie is verminderd.

De schuldenaar kan evenwel, aan de schuldeiser vragen om het contract opnieuw te onderhandelen met het oog op de aanpassing of beëindiging ervan indien aan de volgende vereisten is voldaan:

  1. een verandering van omstandigheden maakt de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend, dermate dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden geëist;
  2. die verandering onvoorzienbaar was bij de contractsluiting;
  3. die verandering ontoerekenbaar is aan de schuldenaar;
  4. de schuldenaar dit risico niet voor zijn rekening heeft genomen; en
  5. de wet noch het contract die mogelijkheid uitsluiten.

De partijen blijven hun verbintenissen nakomen in de loop van de heronderhandelingen.

Bij afwijzing of van mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan de rechter, op verzoek van één van de partijen, ofwel het contract aanpassen om het in overeenstemming te brengen met hetgeen de partijen redelijkerwijze zouden zijn overeengekomen op het tijdstip van de contractsluiting indien zij rekening hadden gehouden met de verandering van omstandigheden, ofwel het contract geheel of gedeeltelijk beëindigen op een datum die niet mag voorafgaan aan de verandering van omstandigheden en volgens modaliteiten die de rechter vaststelt. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.

Wat vertelt de Memorie van Toelichting over dit artikel?

‘De verandering van omstandigheden wordt in aanmerking genomen door alle moderne wetgeving. De bepaling beoogt rechtszekerheid te creëren in het licht van de rechtspraak van het Hof van Cassatie, die daarin geleidelijk aan lijkt mee te gaan (zie Cass., 14 oktober 2010, Pas., 2010, blz. 2643; Cass., 19 juni 2009, Pas., 2009, blz. 1590; Cass., 12 april 2013, Pas., 2013, blz. 863).

Deze bepaling put onder andere inspiratie uit de CESL en het Franse recht die voorzien in een voorafgaande verbintenis tot heronderhandeling.

Het eerste lid herhaalt, voor zover nodig, het beginsel dat overeenkomsten de partijen tot wet strekken, beginsel waarop dit artikel een uitzondering vormt die enkel toepassing vindt in uitzonderlijke omstandigheden: met andere woorden, tenzij voldaan is aan de strikte voorwaarden van het tweede lid, moet elk van de partijen steeds haar verbintenissen nakomen, ook al is de uitvoering ervan meer bezwarend geworden omdat de kostprijs van de uitvoering is gestegen of de waarde van de tegenprestatie is verminderd.

Het tweede lid bevat de voorwaarden. Er wordt benadrukt dat de verandering van omstandigheden niet toerekenbaar mag zijn aan de schuldenaar in de zin van artikel 5.299. Bij afwijzing of van mislukking van de heronderhandelingen binnen een redelijke termijn, kan elke partij zich tot de rechter wenden. De rechter kan desgevallend de zaak uitstellen naar een nabije datum als de voorwaarde van voorafgaande onderhandelingen nog niet vervuld is. Blijft een akkoord uit tussen de partijen, kan de rechter het contract (geheel of gedeeltelijk) beëindigen, in voorkomend geval met terugwerkende kracht, waarbij die terugwerkende kracht maximum kan teruggaan tot de datum van wijziging van omstandigheden. Op verzoek van één van de partijen kan de rechter het contract ook aanpassen. De rechter behandelt de zaak zoals in kort geding om de doeltreffendheid van de bepaling te waarborgen.

Deze bepaling is van aanvullend recht, zowel wat het principe als de toepassingsmodaliteiten ervan betreft. Bijzondere wettelijke bepalingen, zoals de rechterlijke billijkheidscorrectie uit art. 1474/1 BW, kunnen daarvan afwijken. De partijen kunnen het recht op heronderhandeling en het recht om het contract te wijzigen, schrappen of aanpassen (onder voorbehoud van het rechtsmisbruik van een partij die het beding waarin afgeweken wordt van de regeling wil inroepen). De bepaling doet trouwens geen afbreuk aan de leer van de zogenaamde “sujétions imprévues”.