Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Zekerheden: een update
aan de hand van wetgeving en rechtspraak

Mr. Ivan Peeters en mr. Philip Van Steenwinkel (Hogan Lovells)

Webinar op vrijdag 8 november 2024


Faillissementsrecht:
recente wetgeving én rechtspraak anno 2024

Mr. Ilse van de Mierop en mr. Charlotte Sas (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 6 december 2024

Het Hof van Cassatie over de gevolgen van de verbreking van een overeenkomst door de curator (Corporate Finance Lab)

Auteur: Joeri Vananroye (Corporate Finance Lab)

Publicatiedatum: 08/09/2020

Als de curator besluit tot niet-uitvoeren is de overeenkomst met de gefailleerde wel degelijk beëindigd.

Op 4 september jl. sprak het Hof van Cassatie een belangwekkend arrest (C.20.0011.N) uit over een miskend principe: het verbod op uitvoering in natura van een contractuele verbintenis van de gefailleerde tegen de faillissementsboedel. Tegelijk kon het Hof die regel aanvullen met een regel over de omvang van de schadevergoeding die ten gevolge van  de niet-uitvoering een verbreking door de curator een schuld in de boedel zal zijn.

Eerst een stap terug naar de principes van samenloop bij faillissement.

Een gevolg van de samenloop is dat de onderlinge rang van de samenlopende schuldeisers wordt “gefixeerd” op het ogenblik van het faillissementsvonnis. Hun onderlinge rang wordt bepaald op basis van de toestand op het ogenblik van faillietverklaring.

Dit “fixatiebeginsel” (vaak – maar verwarrend – ook “gelijkheidsbeginsel” genoemd) verzet zich ook tegen een gedwongen uitvoering in natura tegen de boedel, in ieder geval waar het een verbintenis tot overdracht (“dare”) of tot doen (“facere”) zou betreffen (E. Dirix, “Faillissement en lopende overeenkomsten”, RW 2003-04, 204, nr. 9).

Wellicht zijn er weinig regels van privaatrecht die tegelijk zo onbekend en zo fundamenteel zijn. De geviseerde verbintenissen van de gefailleerde veranderen economisch fundamenteel van voorwerp doordat de uitvoering in natura aan banden wordt gelegd. De curator heeft immers een keuzerecht om lopende overeenkomsten die gesloten zijn vóór de datum van het vonnis van faillietverklaring al dan niet verder uit te voeren, dan wel eenzijdig te beëindigen (art. XX. 139 WER; zie § 2 voor arbeidsovereenkomsten). Indien de curator de overeenkomst niet verder uitvoert, is dit een wanprestatie. De schuldeiser zal een schadevergoedingsaanspraak hebben, die een schuld in de boedel is.

Het verbod op uitvoering in natura stelt het onderscheid tussen “absolute” zakelijke en “relatieve” persoonlijke rechten op scherp bij faillissement (en andere gevallen van samenloop).

Buiten samenloop moet het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke rechten genuanceerd worden. Ook houders van een louter persoonlijk recht kunnen immers derden die te kwader trouw meewerken aan de wanprestatie van hun debiteur hiervoor aanspreken op grond van derdemedeplichtigheid en ze kunnen daarbij desgevallend nakoming in natura eisen door afgifte van een goed. Bij faillissement valt deze nuancering van de relativiteit van persoonlijke rechten grotendeels weg. De boedel krijgt een recht met zakelijke werking op de goederen van de gefailleerde. De boedel is nog wel gebonden door de verbintenissen van de gefailleerde, maar het fixatiebeginsel verhindert dat deze verbintenissen in natura tegen de boedel worden uitgevoerd door de afgifte van een goed.

In voornoemd arrest van 4 september 2020 bevestigt het Hof van Cassatie het verbod op uitvoering op natura. Het Hof stelt ook dat de regel zich verzet tegen een uitvoering bij equivalent:

“Krachtens artikel 46 Faillissementswet, zoals van toepassing, kan de curator, wanneer zulks noodzakelijk is voor het beheer van de boedel, beslissen om een door de gefailleerde gesloten lopende overeenkomst niet verder uit te voeren. De schuldvordering van de schade die eventueel verschuldigd zou zijn aan de medecontractant wegens de niet-uitvoering, wordt opgenomen in de boedel.

Deze bepaling biedt aan de curator de mogelijkheid om te verhinderen dat het passief toeneemt door de verdere uitvoering van de overeenkomst. De beslissing van de curator om de overeenkomst niet uit te voeren, staat dan ook eraan in de weg dat de medecontractant de uitvoering van de overeenkomst in natura vordert of de uitvoering bij equivalent wanneer hierdoor het passief toeneemt.”

Het arrest heeft betrekking op oud art. 46 Faill.W., maar het lijkt me even goed relevant te zijn voor huidig art. XX. 139 WER. Hoe ik het begrijp: als de curator beslist tot niet-uitvoering van een contract is het wel degelijk ipso facto beëindigd. Art. XX.139 spreekt over “beëindigen”, art. 46 Faill.W. sprak over “verbreken”. Wellicht is er verbintenisrechtelijk sprake van een ontbinding met een aanvullende schadevergoeding (al blijkt dat niet met zo veel woorden uit het arrest).

Uit het arrest blijkt dat het verschil tussen een uitvoering bij equivalent  en een beëindiging met aanvullende schadevergoeding significant kan zijn:

“2. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat:
– de eiseres als verhuurder op 27 maart 2012 een huurovereenkomst sloot met Weldimo nv, de later gefailleerde, voor een periode van 10 jaar;
– Weldimo nv op 11 oktober 2016 failliet werd verklaard;
– de curatoren op 17 oktober 2016 aan de eiseres meedeelden de overeenkomst niet langer te zullen uitvoeren;
– de eiseres aangifte deed van haar schuldvordering voor de gederfde huurinkomsten voor de periode van 1 oktober 2016 tot 31 maart 2022, hetzij 1.277.387,00 euro;
– de eerste rechter en de appelrechter van oordeel zijn dat de eiseres enkel kan aanspraak maken op schadevergoeding en deze krachtens artikel 20 van de huurovereenkomst bepaald dient te worden op 6 maanden huur, hetzij 115.013,22 euro;
– de eiseres hiertegen aanvoert dat zij niet de ontbinding heeft gevorderd, noch aanspraak maakt op schadevergoeding wegens wanprestatie, maar de uitvoering van de overeenkomst bij equivalent.

3. De appelrechter die oordeelt dat door de toepassing van artikel 46 Faillissementswet “de wanprestatie van de gefailleerde van rechtswege [wordt] vastgesteld”, de medecontractant “al haar rechten behoudt tegen de gefailleerde, met dien verstande dat de curator nooit verplicht kan worden tot uitvoering in natura” en diens “rechten […] worden omgezet naar een vordering tot schadevergoeding” die een schuld in de boedel is en op die gronden beslist dat de eiseres enkel gerechtigd is tot de contractueel bepaalde schadevergoeding, verantwoordt zijn beslissing naar recht.”

De verhouding tussen deze rechtspraak bij faillissement en het gemeen verbintenissenrecht rond sancties bij een contractuele wanprestatie heb ik hiermee slechts quick and dirty aangeroerd. Verdere reflectie is nodig. Wel lijkt het erop dat het faillissementscontractenrecht steeds autonomer wordt.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Insolventie & Faillissement