Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Aandachtspunten bij het opstellen
en analyseren van ICT-contracten

Mr. Lynn Pype en mr. Liesa Boghaert (Timelex)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Handelspraktijken en consumentenbescherming:
recente topics onder de loep

Dr. Stijn Claeys en mr. Arne Baert (Racine)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024

Het stijgend belang van de factuur vanaf 1 november 2018 (Gevaco Advocaten)

Auteur: Arne Van der Graesen (Gevaco Advocaten)

Publicatiedatum: 09/10/2018

Bij het lezen van de wet van 15.04.2018 houdende de hervorming van het ondernemingsrecht zijn er een aantal wijzigingen of nieuwigheden die belangrijk zijn voor iedere ondernemer of onderneming.

De wet schaft immers het begrip “handelaar” of “koopman” af en geeft aan het begrip “onderneming” een nieuwe en ruimere inhoud dan voorheen.

Het bestaande bewijsrecht maakt een onderscheid tussen het gereglementeerde bewijs in burgerlijke zaken en de vrije bewijsregeling in handelszaken.

De bewijsregeling in burgerlijke zaken kan men terugvinden in de art. 1315 t/m 1369 van het Burgerlijk Wetboek.

De bewijsregeling in handelszaken was terug te vinden in art. 20 t/m 25 van het oude Wetboek van Koophandel. Deze artikelen werden ingevoerd bij wet van 15.12.1872 !

Vermits het oude Wetboek van Koophandel door de nieuwe wet op het ondernemingsrecht verder werd ontmanteld en het begrip handelaar werd vervangen door onderneming, moest er ook gesleuteld worden aan de bewijsregels tussen en tegen ondernemingen.

De toepasselijke bewijsregels in burgerlijke zaken en het bewijs door en tegen ondernemingen worden samen gebracht in het Burgerlijk Wetboek.

De wetgever voegt onder art. 1348 B.W. een nieuw artikel 1348bis in luidende :

“Bewijs door en tegen ondernemingen.

§1. Bewijs kan tussen ondernemingen of tegen ondernemingen, zoals omschreven in artikel I.1, eerste lid van het Wetboek van economisch recht worden geleverd door alle middelen van recht, tenzij de wet anders bepaalt.

Het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen wanneer zij voornemens zijn te bewijzen tegen een partij die geen onderneming is. Partijen die geen onderneming zijn en die tegen een onderneming wensen te bewijzen, kunnen alle middelen van recht gebruiken.

Het eerste lid is evenmin van toepassing tegen natuurlijke personen die een onderneming uitoefenen, ter zake van het bewijs van rechtshandelingen die kennelijk vreemd zijn aan de onderneming.

§2. De boekhouding van een onderneming kan door de rechter aangenomen worden om als bewijs te dienen tussen ondernemingen.

De boekhouding van een onderneming levert geen bewijs op tegen personen die geen onderneming zijn, behoudens de bepalingen inzake de eed.

De boekhouding van een onderneming levert bewijs op tegen haar. De boekhouding mag niet ten nadele van de onderneming worden gesplitst.

§3. De rechter kan, op verzoek of ambtshalve, in de loop van een geding de openlegging bevelen van het geheel of van een gedeelte van de boekhouding van een onderneming betreffende het te onderzoeken geschil. De rechter kan daarbij maatregelen opleggen om de vertrouwelijkheid van de desbetreffende stukken te vrijwaren.

§4. Een door een onderneming aanvaarde factuur levert bewijs op tegen deze onderneming.”

Dit heeft voor gevolg dat het zogenaamde vrije bewijsrecht (ondernemingsbewijs) voortaan ook toepasselijk zal zijn als bewijs tussen en tegen vrije beroepers, landbouwers, VZW’s, stichtingen, zogenaamde burgerlijke vennootschappen en maatschappen.

De meeste bepalingen van 1348bis zijn naast het ruimer toepassingsgebied ervan, een hertaling van wat reeds onder het vorige recht gold in verband met de koopmansboeken (art. 20-22 W. Kooph.).

Veel belangrijker is echter §4 van art. 1348bis dat luidt als volgt :

“§4. Een door een onderneming aanvaarde factuur levert bewijs op tegen deze onderneming.”

Het thans niet meer bestaande art. 25 W. Kooph. stelde voorheen :

“Koop en verkoop kan bewezen worden door middel van een aanvaarde factuur, onverminderd de andere bewijsmiddelen die door de wetten op de koophandel zijn toegelaten.”

Deze bepaling luidens dewelke koop en verkoop bewezen kon worden door een aanvaarde factuur belette niet dat ook het bestaan van andere handelsverbintenissen (bv. aanneming van werk) kon aangenomen worden door de rechter uit de aanvaarding van de factuur die voor de uitvoering van de aannemingswerken was verstuurd en aanvaard.

Voortaan geldt de factuur dus niet meer enkel als bewijs van een koop/verkoop maar tevens als bewijs voor alle overeenkomsten.

Door de nieuwere en ruimere definitie van het begrip “onderneming” in de wet van 15.04.2018 kent het ondernemingsbewijs dan ook een bredere toepassing dan voorheen en krijgt de aanvaarde factuur een belangrijke rol als bewijsvorm voor het bestaan van overeenkomsten.

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Handel & Consument