Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024

Kredietopening of geldlening: realiteit bepaalt de aard, niet de omschrijving door de bank – Cassatie 14 juni 2021 (LegalNews)

Auteur: LegalNews

Publicatiedatum: 22/07/2021

De feiten

Op 9 juli 2011 heeft de bank met cliënte een overeenkomst afgesloten ter financiering van de aankoop van het vruchtgebruik van een woning. De overeenkomst was gekwalificeerd als een kredietovereenkomst, zij is aangegaan voor een bedrag van 299.433,00 euro met een terugbetalingsperiode van 19 jaar. De overeenkomst voorzag in de mogelijkheid tot vervroegde beëindiging tegen betaling van een wederbeleggingsvergoeding. Op 2 september 2011 heeft cliënte het bedrag in één keer opgenomen. In 2016 uitte cliënte de wens het krediet vervroegd terug te betalen. De bank heeft daarop een afrekening overgemaakt, waarbij zij de contractueel bepaalde wederbeleggingsvergoeding heeft aangerekend ten bedrage van 62.285,00 euro, na aftrek van een commerciële tegemoetkoming. Cliënte was evenwel van mening dat de wederbeleggingsvergoeding niet méér mag bedragen dan 6 maanden intrest. Op 15 juni 2018 heeft cliënte de bank eiseres gedagvaard voor de ondernemingsrechtbank te Antwerpen. De vordering strekte tot terugbetaling van de betaalde wederbeleggingsvergoeding ten belope van het bedrag dat 6 maanden interest overschreed. Bij vonnis van 23 mei 2019 werd deze vordering ontvankelijk en gegrond verklaard.
De bank werd veroordeeld tot gedeeltelijke terugbetaling van de wederbeleggingsvergoeding en tot betaling van de gerechtskosten. Op 28 juni 2019 heeft de bank hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis bij het hof van beroep te Antwerpen.

Het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 17 september 2020

De appelrechters verwerpen de conventionele kwalificatie van de overeenkomst van 9 juli 2011 als een kredietovereenkomst en zij oordelen dat in plaats daarvan sprake is van hetzij een lening op interest, hetzij een leningsbelofte, derwijze dat de vordering van cliënte tot terugbetaling van het bedrag dat haar werd aangerekend aan wederbeleggingsvergoeding bovenop het equivalent van 6 maanden interest, gegrond is.

De visie van het Hof van Cassatie

1. Een geldlening is een overeenkomst waarbij de uitlener aan de lener een bepaald geldbedrag ter beschikking stelt onder de verplichting dit bedrag terug te geven, vermeerderd met interest indien die is bedongen. Het is een zakelijke overeenkomst die ontstaat door de afgifte van het geldbedrag. De zakelijk aard van de lening komt niet in het gedrang wanneer de partijen vooraf een consensuele overeenkomst tot lening sluiten die uitmondt in een lening zodra het geldbedrag aan de lener wordt ter beschikking gesteld.

2. Een kredietopening is een consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt zonder dat de kredietnemer verplicht is om van het krediet gebruik te maken. Het staat aan de feitenrechter te oordelen of de kredietnemer in werkelijkheid over de vrijheid beschikt om het krediet al dan niet op te nemen.

3. De appelrechters die vaststellen dat blijkens de “overeenkomst van kredietopening” het krediet uitsluitend bestemd was ter financiering van een eenmalige transactie, het krediet zo “is gestructureerd […] dat onmiddellijk een voorafbepaalde som aan de kredietnemer wordt overhandigd”, het voor de kredietnemer in werkelijkheid niet mogelijk was om “de benodigde geldsommen [af te roepen] naar haar behoeften en in functie daarvan de inbezitstelling van het kredietbedrag [uit te stellen]” zodat de “zogenaamde vrijheid van de kredietnemer een louter fictief karakter heeft” en die op grond hiervan oordelen dat de overeenkomst tussen de partijen geherkwalificeerd moet worden als een lening op interest, verantwoorden hun beslissing naar recht.

Lees hier het arrest van het Hof van Cassatie van 14 juni 2021

» Bekijk alle artikels: Successie & Vermogen