Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


HR-aspecten bij M&A transacties

Mr. Nele Van Kerrebroeck (Linklaters)

Webinar op donderdag 16 mei 2024


Aandeelhoudersovereenkomsten
in het licht van de nieuwe wetgeving

Mr. Michaël Heene (DLA Piper)

Webinar op vrijdag 31 mei 2024

De liquidatiereserve: aantrekkelijk voor de aandeelhouder, maar opgepast voor het nieuwe wetboek van vennootschappen en verenigingen! (Degroof Petercam)

Auteur: Vincent Hovine (Degroof Petercam)

Publicatiedatum: 24/09/2020

De roerende voorheffing op de liquidatiebonus werd in 2014 van 10% naar 25% opgetrokken (en ondertussen naar 30%). Deze achtereenvolgende belastingverhogingen, waarvan de tariefverhoging van 10% naar 25% ingaande op 1 oktober 2014, was een streep door de rekening van heel wat aandeelhouders die hun vennootschap wilden liquideren. Er werd gevreesd dat vele vennootschappen zouden worden geliquideerd vóór 1 oktober 2014 om zo de verhoogde roerende voorheffing op de liquidatiebonus te vermijden.

Om dit te vermijden werd de “vastklikregeling” in het leven geroep, regeling die intussen afgelopen is sedert 30 september 2014. De “vastklikregeling” kwam al aan bod in een eerdere bijdrage .

Gezien het succes van deze regeling werd de vastklikregeling omgevormd in een permanent systeem. Dankzij dit permanente systeem kunnen “kleine” vennootschappen sinds aanslagjaar 2015 een liquidatiereserve aanleggen. De gereserveerde bedragen worden in hoofde van de vennootschap onmiddellijk belast aan een afzonderlijke aanslag van 10%.

De latere uitkering van de liquidatiereserve aan de aandeelhouder zal, indien aan de voorwaarden is voldaan, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing of zelfs vrijstelling van roerende voorheffing.

1. Hoe gaat de liquidatiereserve concreet in zijn werk?

De algemene vergadering beslist over de aanleg van de liquidatiereserve bij de resultaatsbestemming.

Het aanleggen van de liquidatiereserve gaat gepaard met een onmiddellijke cash-out, namelijk een afzonderlijke aanslag van 10%. De vennootschap (en dus niet de aandeelhouder) is schuldenaar van deze afzonderlijke aanslag van 10%.

2. Wie kan van de liquidatiereserve gebruik maken?

Enkel “kleine” vennootschappen kunnen gebruik maken van het stelsel van de liquidatiereserve.

Onder een ‘kleine vennootschap’ verstaat men een vennootschap die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt:

  • een jaargemiddelde van het personeelsbestand van ten hoogste 50
  • een jaaromzet (exclusief btw) van ten hoogste 9.000.000 EUR
  • een balanstotaal van ten hoogste 4.500.000 EUR

De beoordeling of men te maken heeft met een kleine vennootschap dient te gebeuren op geconsolideerde basis indien een vennootschap met één of meerdere vennootschappen verbonden is en dit voor het belastbaar tijdperk waarin de liquidatiereserve aangelegd wordt. De vraag of de vennootschap nog steeds als kleine vennootschap kwalificeert op het moment van de uitkering van de liquidatiereserve is dus niet relevant.

3. Welke winst komt in aanmerking voor de liquidatiereserve?

Enkel de boekhoudkundige winst na belastingen van het boekjaar kan toegevoegd worden aan de liquidatiereserve.

Reserves die in het verleden werden opgebouwd, komen dus niet in aanmerking.

Om het exacte bedrag te bepalen dat kan worden toegevoegd aan de liquidatiereserve, moet men het bedrag van de netto te bestemmen winst delen door factor 1,10. De afzonderlijke aanslag van 10% heeft immers een weerslag op het te bestemmen resultaat, zodat hiermee rekening gehouden moet worden.

Een voorbeeld illustreert dit:

Veronderstel dat een vennootschap een netto te bestemmen winst heeft van 100.000 EUR (voor de aanleg van de liquidatiereserve en de afzonderlijke aanslag van 10%). De aandeelhouders willen een zo groot mogelijk deel van deze winst toevoegen aan de liquidatiereserve.
Het bedrag dat maximaal kan worden toegevoegd aan de liquidatiereserve bedraagt: 100.000 EUR / 1,10 = 90.909,09 EUR. Hierop is een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd, namelijk 9.090,91 EUR. De som van het bedrag van de aangelegde liquidatiereserve (90.909,09 EUR) en de afzonderlijke aanslag (9.090,91 EUR) stemt overeen met de te bestemmen winst van 100.000 EUR.

4. Vanaf wanneer kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders? Wat is het tarief van de roerende voorheffing bij uitkering van de liquidatiereserve?

4.1 De liquidatiereserve wordt uitgekeerd naar aanleiding van de ontbinding van de vennootschap

Wanneer een vennootschap wordt ontbonden, is er door de aandeelhouder belasting verschuldigd op de zgn. “liquidatiebonus”. De liquidatiebonus stemt overeen met het gedeelte van de liquidatie-uitkering dat het werkelijk gestort kapitaal van de ontbonden vennootschap overschrijdt.

Deze liquidatiebonus is onderworpen aan 30% roerende voorheffing indien de aandeelhouder een natuurlijke persoon is.

Het gedeelte van de liquidatiebonus dat voortkomt uit de liquidatiereserve, en aldus reeds een afzonderlijke aanslag van 10% heeft ondergaan, kan echter belastingvrij worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. In hoofde van een natuurlijke persoon/aandeelhouder wordt deze uitkering als niet belastbaar inkomen beschouwd.

Er is geen wachttermijn voorzien die doorlopen moet worden tussen het aanleggen van de liquidatiereserve en de ontbinding van de vennootschap.

4.2 De liquidatiereserve wordt uitgekeerd buiten het kader van de ontbinding van de vennootschap

Indien de liquidatiereserve wordt uitgekeerd als dividend en dus niet in het kader van de ontbinding van de vennootschap, dan geldt de belastingvrijstelling niet. In dat geval is er nog roerende voorheffing verschuldigd, waarvan het tarief varieert naargelang de termijn die verstreken is sinds het aanleggen van de liquidatiereserve:

  • bedraagt de periode tussen het einde van het boekjaar waarin de liquidatiereserve is aangelegd, en het ogenblik dat het dividend wordt uitgekeerd, minder dan vijf volledige jaren, dan is een (aanvullende) roerende voorheffing van 20% verschuldigd,
  • bedraagt deze periode meer dan vijf jaren, dan is een (aanvullende) roerende voorheffing van 5% verschuldigd.

In het kader van dividenduitkeringen dient er gewezen te worden op de zgn. dubbele test ingevoerd voor uitkeringen aan de aandeelhouders in een BV (en ook de CV).

Deze dubbele test werd ingevoerd door het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen en is van toepassing in een BV sedert de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek op 1 mei 2019. Zo moet elke uitkering van een BV (en ook de CV) onderworpen worden aan enerzijds de netto-actieftest en anderzijds de liquiditeitstest. Deze dubbele test werd ingevoerd ter compensatie voor de afschaffing van de notie kapitaal in deze beide vennootschapsvormen. Voor de NV is deze dubbele test dus niet vereist en dient enkel de netto-actieftest nageleefd te worden.

De netto-actieftest bestond reeds onder het oude Wetboek en bestaat erin dat de algemene vergadering in haar besluit tot uitkering zich ervan moet verzekeren dat de dividenduitkering in geen geval mag leiden tot een negatief eigen vermogen of dit zou dalen tot onder het bedrag van het onbeschikbare eigen vermogen. De liquiditeitstest komt erop neer dat het bestuursorgaan – voorafgaandelijk aan de algemene vergadering die beslist over de uitkering van de liquidatiereserve – moet nagaan of de BV (of CV) na de dividenduitkering over een periode van minstens 12 maanden nog al haar schulden kan aflossen. De concrete uitwerking van de liquiditeitstest zal sterk afhangen van de financiële situatie en de marktomstandigheden waarin de vennootschap zich bevindt.

Indien zou blijken dat er een dividenduitkering heeft plaatsgevonden in strijd met de liquiditeitstest, kan dit aanleiding geven tot bestuurdersaansprakelijkheid en kan de uitkering zelfs worden teruggevorderd van de aandeelhouders.

5. Liquidatiereserve: een opportuniteit?

Voor de natuurlijke persoon/aandeelhouder zal de aanleg van een liquidatiereserve in principe voordelig zijn, aangezien de uitkering van die reserve onderworpen wordt aan een verlaagde (bevrijdende) roerende voorheffing, zowel bij uitkering van een dividend na verloop van vijf jaar, als op moment van de ontbinding van de vennootschap. Zelfs indien de roerende voorheffing verschuldigd is aan een tarief van 20% en gecombineerd wordt met de afzonderlijke aanslag van 10%, is dit nog voordelig in hoofde van de natuurlijke persoon/aandeelhouder.
Is er op moment van de liquidatie evenwel geen “bonus” of indien de boekhoudkundige verliezen groter zijn dan de liquidatiereserve, dan zal de aanleg van de reserve geen zin gehad hebben, integendeel.

Een en ander dient ook te worden bekeken in functie van de liquiditeitsbehoefte van de vennootschap of van haar aandeelhouders.
Ook bij holdingstructuren dient omzichtig te werk te worden gegaan. Een uitkering van een dividend van een dochtervennootschap aan een moedervennootschap zal vaak kunnen genieten van het zogenaamde DBI-regime. Hierdoor zullen de dividenden bij de ontvangende vennootschap niet worden belast. De aanleg van een liquidatiereserve bij de uitkerende vennootschap heeft in deze gevallen geen nut.
Tenslotte moet u ook aandachtig zijn indien het eigendomsrecht op aandelen van de vennootschap is opgesplitst in blote eigendom en vruchtgebruik. Wie stemt in dat geval over de aanleg van de liquidatiereserve en aan wie zal deze uitkering toekomen? De vruchtgebruiker of de blote eigenaar?

Uit het voorgaande blijkt dat de vraag of een liquidatiereserve aanleggen zin heeft voor uw vennootschap geval per geval dient te worden bekeken.

¹ De “vastklikregeling” liet toe de reserves in de vennootschap als dividend aan de aandeelhouders uit te keren onder inhouding van een roerende voorheffing van 10 %. Het ontvangen netto dividend (d.w.z. het bruto dividend verminderd met de roerende voorheffing van 10%) moest wel meteen via een kapitaalverhoging weer in de vennootschap worden ingebracht. Na een wachttijd (4 jaar voor KMO’s en 8 jaar voor grote vennootschappen) kon het op deze manier gevormde kapitaal dan belastingvrij worden uitgekeerd aan de aandeelhouders.

² Artikel 1:24 van het nieuw Wetboek Vennootschappen en verenigingen (oud artikel 15 W. Venn).

Lees hier het originele artikel

» Bekijk alle artikels: Vennootschappen & Verenigingen