Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


De invoering van Boek 6
en de impact voor de medische sector

Prof. dr. Christophe Lemmens (Dewallens & Partners)

Webinar op vrijdag 4 oktober 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Vastgoedtransacties
door én met administratieve overheden:
overheidsopdracht of uitgesloten vastgoeddienst?

Dhr. Constant De Koninck (Rekenhof)

Webinar op donderdag 13 juni 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024

Cass. 21 april 2021 – Een brandverzekeringsovereenkomst die door een onverdeelde mede-eigenaar wordt afgesloten voor het geheel van het gebouw… de overige mede-eigenaars kunnen vanaf nu ook aanspraak maken op een vergoeding! (Equator)

Auteurs: Nicolas Carette en Line Muller (Equator)

Publicatiedatum: 08/06/2021

Bij een verzekering ten behoeve van derden sluit een verzekeringsnemer in eigen naam een verzekeringsovereenkomst waarin hij verbintenissen op zich neemt teneinde andermans verzekerbaar belang te waarborgen. Het is aldus niet de verzekeringnemer, maar een andere persoon die verzekerde is en die bij een potentieel schadegeval de verzekeringsprestatie zal ontvangen (art. 77 W. Verz.; art. 1121 oud B.W.; N. CARETTE, Derdenbeding, Mortsel, Intersentia, 2012, 310, nr. 386).

Het Hof van Cassatie sprak zich op 4 februari 2013 uit over de werking van een door een mede-eigenaar gesloten brandverzekering, voor een goed dat in onverdeeldheid was, ten behoeve van een andere mede-eigenaar die geen contractspartij was bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Meer in het bijzonder deed het Hof uitspraak over de omstandigheden waarin de niet-contractspartij als mede-eigenaar van het verzekerde onroerende goed kon genieten van de waarborgen van de brandverzekeringsovereenkomst.

Het Hof oordeelde toen in zijn arrest dat de mede-eigenaar die geen contractspartij is geen beroep kan doen op de waarborgen van de verzekeringsovereenkomst omdat “de brandverzekering die in eigen naam is gesloten door de onverdeelde mede-eigenaar van het verzekerde goed in de regel slechts zijn deel van de eigendom dekt en niet aan de andere mede-eigenaars ten goede komt, tenzij uit de verzekering volt dat de verzekeringnemer voor hun rekening had gehandeld”. Ten gevolge van dit cassatiearrest moest de mede-eigenaar die een verzekeringsovereenkomst onderschreef er telkens erg goed over waken dat de wil om de verzekering ook voor de andere mede-eigenaars af te sluiten duidelijk uit de verzekeringsovereenkomst bleek. Er waren immers feitenrechters die de cassatierechtspraak erg strikt interpreteerden en de facto verlangden dat de wil om te bedingen ten behoeve van alle mede-eigenaars uitdrukkelijk in de verzekeringsovereenkomst werd uitgedrukt.

Op 12 april 2021 moest het Hof van Cassatie zich opnieuw uitspreken over de situatie waarin een aantal mede-eigenaars een verzekeringsovereenkomst hadden onderschreven zonder uitdrukkelijk melding te maken dat zij niet de enige eigenaars van het te verzekeren gebouw waren. Niettemin hadden zij wel de volledige waarde van het gebouw laten verzekeren en betaalden zij de daarmee corresponderende premie. De feitenrechter herhaalde in graad van beroep dat de wil om te bedingen ten behoeve van een derde niet alleen duidelijk en ondubbelzinnig aanwezig moet zijn in hoofde van de verzekeringnemer, maar ook aan de zijde van de verzekeraar. Opdat de verzekeraar, in afwijking van de verzekeringsovereenkomst, stilzwijgend met de derde begunstiging kan instemmen, moet zij volgens de feitenrechter minstens weet hebben van het feit dat de verzekeringsnemers niet de enige mede-eigenaars zijn van het te verzekeren gebouw. Gezien de verzekeraar daarvan in casu niet in kennis was, stond haar wil om voor een derde te bedingen niet vast. De mede-eigenaars die geen contractspartijen bij de overeenkomst waren, konden dan ook niet van de waarborgen van de brandverzekering genieten.

De advocaat-generaal volgde in de conclusie van 12 april 2021 het standpunt van de feitenrechter. De advocaat-generaal bevestigde dat zowel de wil van de verzekeringnemer als van de verzekeraar moest vaststaan alvorens sprake kon zijn van een beding ten behoeve van een derde. Daarbij werd verduidelijkt dat een zuivere objectieve benadering van de wil geen steun vindt in het Belgisch recht zodat uitsluitend rekening kan worden gehouden met de subjectieve wil van de beide contractspartijen. Bijgevolg oordeelde de advocaat-generaal dat uit de verzekering van het gehele gebouw en de betaling van de hiermee overeenstemmende premies geen vaststaande wil van de verzekeraar kon worden afgeleid om te bedingen ten behoeve van de derden, zijnde de mede-eigenaars die de verzekeringsovereenkomst niet hadden gesloten. De feitenrechter oordeelde dan ook volgens de advocaat-generaal terecht dat de mede-eigenaars die geen contractspartijen waren geenszins van de verzekeringswaarborg konden genieten en aldus geen aanspraak konden maken op enige vergoeding.

Opmerkelijk is evenwel dat het hof van Cassatie in zijn arrest van 12 april 2021 het standpunt van de feitenrechter noch die van de advocaat-generaal volgde. Het Hof van Cassatie oordeelde immers (o.i. terecht) dat overeenkomsten krachtens artikel 1135 oud Burgerlijk Wetboek niet alleen verbinden tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis worden toegekend. Uit de omstandigheid dat een mede-eigenaar van een onverdeeld onroerend goed in het kader van een in zijn eigen naam afgesloten brandverzekeringsovereenkomst met betrekking tot het geheel van dit goed premies betaalt, die berekend zijn op de volledige waarde van dit goed, volgt dat de partijen niet alleen dekking voor deze mede-eigenaar hebben bedongen, maar ook voor de andere mede-eigenaars. De omstandigheden dat de mede-eigenaars niet hebben gemeld dat zij niet de enige mede-eigenaars waren van het te verzekeren goed is volgens het Hof niet relevant.

Dit cassatiearrest komt tegemoet aan de in de rechtsleer geuite kritiek en zou ervoor moeten zorgen dat een mede-eigenaar die naar de toekomst toe een verzekeringsovereenkomst onderschrijft met betrekking tot de volledige woning, en hiermee overeenstemmende premies betaalt dit tevens doet ten behoeve van de andere mede-eigenaars zonder dat uitdrukkelijk melding moet worden gemaakt van het feit dat hij niet de enige eigenaar van de woning is. Wij zouden zelfs meer algemeen durven te besluiten dat uit het cassatiearrest van 12 april 2021 kan worden afgeleid dat artikel 1135 oud Burgerlijk Wetboek de verzekeraar belet om dekking te weigeren aan bepaalde mede-eigenaars wanneer uit objectieve gegevens (ontegensprekelijk) blijkt dat de partijen (zijnde de verzekeringsnemers en de verzekeraar) dekking hebben willen voorzien voor alle mede-eigenaars. Deze objectieve gegevens kunnen dan bijvoorbeeld bestaan uit de verzekering van het gehele gebouw en de betaling van de hiermee overeenstemmende premies.

Lees hier het originele artikel