Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


De invoering van Boek 6
en de impact voor de medische sector

Prof. dr. Christophe Lemmens (Dewallens & Partners)

Webinar op vrijdag 4 oktober 2024

Vruchtgebruik op aandelen, schuldvorderingen, een feitelijke algemeenheid en intellectuele rechten. De wijzigingen door de hervorming van het goederenrecht – Wet van 4 februari 2020 houdende boek 3 “Goederen” van het Burgerlijk Wetboek, gepubliceerd in het Staatsblad van 17 maart 2020 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 03/02/2020

Vruchtgebruik op financiële instrumenten – lidmaatschapsrechten (art. 3.163)

1. Nieuw artikel

Art. 3.163:

“§ 1. Indien aan de financiële instrumenten lidmaatschapsrechten zijn verbonden, zoals het stemrecht op de algemene vergadering, worden deze uitgeoefend overeenkomstig het Wetboek van vennootschappen.
§ 2. Dividenden die uitgekeerd worden zonder in te teren op het kapitaal, behoren aan de vruchtgebruiker toe.
§ 3. Uitzonderlijke opbrengsten die aan het financieel instrument toekomen, zoals de premie die toegekend wordt bij een inkoop van eigen aandelen, worden geïnd door de vruchtgebruiker. Deze maken deel uit van zijn restitutieplicht bij het einde van het vruchtgebruik.…”

2. Reden van de wijzigingen

Een vruchtgebruik op aandelen biedt een bijkomende dimensie. Immers zijn aan aandelen niet enkel vermogensrechten maar ook lidmaatschapsrechten verbonden. Deze bepaling beoogt een evenwichtige oplossing te bieden voor de meest voorkomende vraagstukken in dit kader. Wat het stemrecht, en meer in het algemeen de uitoefening van de aan het financiële instrument verbonden rechten betreft, richt dit voorstel zich naar het Wetboek Vennootschappen. Paragraaf 2 vormt de wettelijke verankering van het feit dat dividenden van aandelen, voor zover ze niet interen op het kapitaal, tot de burgerlijke vruchten van die aandelen behoren. Ze komen dus aan de vruchtgebruiker toe, voor zover ze opeisbaar worden tijdens de duur van het vruchtgebruik. Gedoeld wordt derhalve op de dividenden die beslist worden door de algemene vergadering tijdens de periode van het vruchtgebruik. Indien pas na het einde van het vruchtgebruik over de dividenden wordt beslist, vallen deze aan de blote eigenaar toe met toepassing van het voorgestelde artikel 3.146 (“De vruchtgebruiker heeft recht op alle vruchten van het bezwaarde goed die tijdens het vruchtgebruik afgescheiden of opeisbaar worden; dat is ook het geval voor de vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren op het ogenblik van het ontstaan van het vruchtgebruik. Vruchten die nog niet afgescheiden of opeisbaar waren bij het einde van het vruchtgebruik, komen toe aan de blote eigenaar. Indien de partij die geen aanspraak heeft op de vruchten hiervoor prestaties heeft geleverd, kan deze lastens de andere partij een vergoeding eisen overeenkomstig de ongerechtvaardigde verrijking”).

Niet-periodieke opbrengsten uit de financiële instrumenten zijn echter niet als vruchten te beschouwen. Zij kunnen worden geïnd door de vruchtgebruiker, die hiervan echter geen eigenaar wordt, aangezien hij ze moet restitueren bij het einde van het vruchtgebruik. In antwoord op de opmerking van de Raad van State, gaat het hier om uitzonderlijke opbrengsten, die niet als vruchten te beschouwen zijn. Derhalve is artikel 3.146 hierop niet van toepassing. Het feit dat hij ze mag innen, betekent niet dat hij ze niet moet teruggeven bij het einde van het vruchtgebruik (art. 3.147: “De vruchtgebruiker heeft geen recht op de opbrengsten die het kapitaal van het bezwaarde goed verminderen, tenzij indien deze volgen uit een exploitatie die de vruchtgebruiker op dezelfde wijze en in dezelfde mate voortzet als deze die de eigenaar reeds vóór aanvang van het vruchtgebruik had ingezet. Indien het vruchtgebruik bij zijn ontstaan bomen omvat, mag de vruchtgebruiker deze bomen geregeld kappen op dezelfde wijze en in de mate dat de eigenaar deze bomen al aan geregelde kappingen onderwierp vóór het ontstaan van het vruchtgebruik. De vruchtgebruiker mag ook, op dezelfde wijze en in dezelfde mate als de eigenaar, tot ontginning overgaan van de mijnen en groeven die reeds bij de aanvang van het vruchtgebruik in ontginning zijn, in voorkomend geval volgens de wettelijke en reglementaire voorschriften terzake”).

De regel is ingevoerd vanuit de noodzaak aan een efficiënt beheer van die aandelen.

Vruchtgebruik op schuldvorderingen (art. 3.164)

1. Oud artikel

Art. 588 BW: “Het vruchtgebruik van een lijfrente geeft eveneens aan de vruchtgebruiker, tijdens de duur van zijn vruchtgebruik, het recht op de rentetermijnen te ontvangen, zonder dat hij tot enige teruggave is gehouden.”

2. Nieuw artikel

Art.3.164: “De vruchtgebruiker kan in en buiten rechte nakoming vorderen van de opeisbare schuldvorderingen en de betaling in ontvangst nemen. De blote eigenaar mag slechts de schuldvordering uitoefenen of de betaling innen indien hij daartoe toestemming heeft verkregen van de vruchtgebruiker of, bij gebreke daaraan, machtiging heeft bekomen van de rechtbank. Indien de vruchtgebruiker met toepassing van het eerste lid een geldsom ontvangt, oefent hij zijn  vruchtgebruik uit in overeenstemming met de artikelen 3.148 en 3.162”

3. Reden van de wijzigingen

In het huidige recht bestaat veel betwisting over de vraag wie van de vruchtgebruiker of de blote eigenaar bevoegd is om tot inning van de bezwaarde schuldvordering over te gaan. Betaalt de schuldenaar vóór hem een kennisgeving is gedaan, dan is die betaling bevrijdend. Daarvoor kan overigens een argument worden gevonden in artikel 1240 BW. Gebeurt de betaling evenwel na dergelijke kennisgeving, dan is de vraag aan de orde wie de bevoegdheid heeft om de opeisbare vordering te innen. Drie mogelijke zienswijzen worden daarvoor naar voren geschoven: ofwel heeft de vruchtgebruiker inningsbevoegdheid, ofwel is dat de blote eigenaar, ofwel moeten ze gezamenlijk tot inning overgaan. Thans wordt de vraag geïntegreerd in de discussie over de vraag of een vruchtgebruiker al dan niet een functionele beschikkingsbevoegdheid heeft.

De hier voorgestelde bepaling is analoog aan de betrokken bepalingen uit de andere onderzochte rechtsstelsels en kadert binnen een functionele opvatting van vruchtgebruik. Het innen van een schuldvordering, ongeacht of het een daad van beheer dan wel beschikking is, kan aan de vruchtgebruiker worden overgelaten indien de wijze waarop hij de ontvangen gelden beheert, voldoende omkaderd is. Het moet immers worden verhinderd dat de rechten van de blote eigenaar, ten gevolge van de inning, worden gedegradeerd ten gevolge van de vermenging van het provenu van de schuldvordering met eigen gelden van de vruchtgebruiker. Deze bepaling moet dan ook samen worden gelezen met de verplichting van de vruchtgebruiker om de bezwaarde gelden afgescheiden te houden en te beheren overeenkomstig artikel 3.162 (“§ 1. Indien een vruchtgebruik betrekking heeft op soortgoederen, is de vruchtgebruiker ertoe gehouden om die goederen fysiek afgescheiden te houden van andere goederen van dezelfde soort die niet aan dit vruchtgebruik onderworpen zijn. § 2. Heeft het vruchtgebruik betrekking op geld of krijgt het daarop betrekking door de vervreemding door de vruchtgebruiker in overeenstemming met artikel 3.163, dan moet de vruchtgebruiker dit geld beleggen of in het belang van de overige aan het vruchtgebruik onderworpen goederen besteden, na instemming van de blote eigenaar. Kunnen zij geen akkoord bereiken, dan kan de meest gerede partij zich tot de rechter wenden om een derde te doen aanstellen die met het beheer van die gelden wordt belast”).

Het lijkt alsof de Raad van State in zijn advies twijfelt aan de mogelijkheid van een vruchtgebruik op een schuldvordering. Nochtans zijn de voorbeelden hiervan legio, en kan dit zelfs door de wet ontstaan (bv. bij overlijden van een persoon die schuldeiser is van anderen).

Vruchtgebruik op een geheel van goederen (art. 3.165)

1. Nieuw artikel

Art.3.165: “Indien het vruchtgebruik betrekking heeft op een bepaald geheel van goederen kan de vruchtgebruiker over de afzonderlijke goederen uit die algemeenheid beschikken indien dat kadert in het goede beheer van het geheel en op voorwaarde dat de goederen die ervoor in de plaats komen  opnieuw tot het geheel worden bestemd. De gebeurlijke meerwaarde die het geheel bij de restitutie zou blijken te hebben ondergaan, komt aan de vruchtgebruiker dan wel aan de blote eigenaar toe met toepassing van het verbod van ongerechtvaardigde verrijking.”

2. Reden van de wijzigingen

Het is nodig om aan het vruchtgebruik op een feitelijke algemeenheid een afzonderlijke bepaling te wijden. In deze hypothese beschikt de vruchtgebruiker immers niet over de bezwaarde goederen, d.i. de feitelijke algemeenheid zelf, maar wel over de samenstellende vermogensbestanddelen. De vruchtgebruiker is in beginsel niet bevoegd om het bezwaarde goed zelf te vervreemden: de feitelijke algemeenheid moet in natura blijven bestaan. De feitelijke algemeenheid en de samenstellende vermogensbestanddelen vormen dus twee verschillende objecten. De afzonderlijke bepaling over feitelijke algemeenheden is derhalve gerechtvaardigd vanuit de grotere complexiteit van universaliteiten.

Om het concreet te maken, is te denken aan een vruchtgebruik op een effectenportefeuille. Naar Belgisch recht is traditioneel verdedigd dat de vruchtgebruiker niet over de aandelen uit zijn effectenportefeuille kan beschikken bij wijze van verkoop of ruil, zelfs niet indien hij de verkoopprijs zou wederbeleggen. Recenter is terecht de andere zienswijze overgenomen, mede onder invloed van Franse rechtspraak (Cass. fr. 12 november 1998, D. 1999, jur., p. 169, nr. 10). Een effectenportefeuille moet immers worden gezien als een algemeenheid die een eigen bestaan leidt los van de samenstellende effecten. De mogelijkheid om te beschikken over de samenstellende bestanddelen van een feitelijke algemeenheid is ook vanuit rechtseconomisch oogpunt wenselijk, zowel voor de blote eigenaar als voor de vruchtgebruiker: indien de vruchtgebruiker niet zou mogen beschikken over de samenstellende effecten, zouden de partijen lijdzaam moeten toezien hoe de waarde van de portefeuille vermindert, zonder dat zij hiertegen kunnen opkomen. Zoals een Franse auteur het uitdrukt, “l’immobilité peut être mortelle” (D. FIORINA, “L’usufruit d’un portefeuille de valeurs mobilières”, Rev. trim. dr. civ. 1995, 53-54). De Raad van State gaat er in zijn advies ten onrechte van uit dat deze theorie enkel van toepassing is indien de verrijking “zonder oorzaak” is. De oorzaak moet voldoende zijn om de vermogensverschuiving te rechtvaardigen. Ook in andere gevallen is er een oorzaak, maar past men de ongerechtvaardigde verrijking al van oudsher toe (bv. bij natrekking).

Vruchtgebruik op intellectuele rechten (art. 3.166)

1. Nieuw artikel

Art.3.166: “Het vruchtgebruik met betrekking tot een intellectueel eigendomsrecht verleent aan de vruchtgebruiker het recht tot normale uitbating hiervan. In dat kader kan de vruchtgebruiker alleen contracten sluiten voor zover de betaling van de vergoeding is gespreid over de totale duur van het contract. Anders is de toestemming van de blote eigenaar vereist. Bij het einde van het vruchtgebruik blijven de contracten die uitsluitend door de vruchtgebruiker zijn afgesloten, hun uitwerking behouden, onverminderd het recht van de blote eigenaar om ze te beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie jaar. Tenzij de morele rechten toebehoren aan een derde, moeten zij worden uitgeoefend in akkoord tussen de vruchtgebruiker en de blote eigenaar; indien geen overeenstemming kan worden bereikt, richt de meest gerede partij zich tot de rechter.”

2. Reden van de wijzigingen

Ook het vruchtgebruik op intellectuele rechten vergt een afzonderlijke regeling. De uitoefening en vooral bevoegdheidsafbakening van intellectuele rechten is niet eenvoudig, omdat aan deze rechten zowel morele rechten als materiële rechten verbonden zijn. Bovendien rijst ook bij intellectuele rechten de vraag in welke mate het gebruik ervan noodzakelijkerwijze tot een vermindering van de kapitaalwaarde van het goed aanleiding geeft. Ook hier hebben de opstellers van het voorstel gekozen voor een zo functioneel mogelijke regeling die de belangen van beide partijen poogt te vrijwaren. In de mate dat de uitbating van het intellectueel recht normaal is en dat de vergoeding (behoudens andersluidend beding) uitgespreid is over de totale duurtijd van de overeenkomst, heeft die overeenkomst volle uitwerking. De blote eigenaar heeft, aan het einde van het vruchtgebruik, echter het recht om die overeenkomsten op te zeggen met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie jaar. Voor deze regeling is inspiratie gezocht in de huurregeling, waar eveneens afgeweken wordt van het beschikkingsbeginsel.

Ook de samenwerking tussen de blote eigenaar en de vruchtgebruiker krijgt gestalte in de laatste zin van deze bepaling, die betrekking heeft op morele rechten. Dat is met name het geval voor de morele rechten die uit die bezwaarde intellectuele rechten voortvloeien.

Lees de goedgekeurde tekst van het wetsvoorstel