Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024

Modaliteiten van verbintenissen (Prof. Matthias E. Storme)

Auteur: Prof. Matthias E. Storme (Gewoon hoogleraar KU Leuven, advocaat Storme, Leroy, Van Parys)

Publicatiedatum: 28/07/2020

Dit is een uittreksel uit de tekst ‘Verbintenissenrecht’ van Prof. Matthias E. Storme (gewoon hoogleraar KU Leuven).

Deze tekst is een overzicht dat zich vooral toespitst op wat er de voorbij 20 jaar in het verbintenissenrecht geschiedde naast een grondiger uitwerking van voornamelijk enkele meer complexe vragen of rechtsfiguren.

Ook bij themata die in de klassieke handboeken minder aan bod komen, wordt in de tekst iets ruimer op de theorie ingegaan.

————————————————-

Het is o.i. nuttig te onderscheiden tussen de modaliteiten van de verbintenis en de modaliteiten van nakoming of betaling (personen, plaats (bv. haalbaarheid of draagbaarheid), tijd en wijze van nakoming).

De modaliteiten van de verbintenis bepalen of de verbintenis ‘zuiver en eenvoudig’ is (dit betekent hoofdzakelijk onvoorwaardelijk en dadelijk opeisbaar) of aan andere modaliteiten is onderworpen. In de praktijk is omzeggens geen enkele verbintenis zuiver en eenvoudig, maar bijna steeds onderhevig aan bepaalde termijnen, voorwaarden en wijzigings- en beëindigingsmogelijkheden. Omdat de wijzigbaarheid van verbintenissen vele vormen kent, die niet altijd zo eenduidig als een modaliteit kunnen worden geklasseerd, bespreken we in een ander deel van onze tekst de verschillende vormen van wijziging en beëindiging van verbintenissen meer systematisch, en komen slechts enkele vormen van wijzigbaarheid aan bod die een specifieke modaliteit betreffen, zoals onder meer de modaliteiten ‘duur’ en ‘voorwaarde’.

a. Wederkerigheid

Men onderscheide volmaakte en onvolmaakte wederkerigheid:

  • volmaakte wederkerigheid vinden we bij prestaties die elkaars tegenprestatie zijn, zodat bij het wegvallen van de verbintenis tot de ene prestatie ook die tot de andere prestatie wegvalt (met name door ontbinding);
  • onvolmaakte wederkerigheid vinden we bij teruggaveverbintenissen, waarvan de nakoming (teruggave) kan worden opgeschort tot een verbintenis in nauw verband met de terug te geven zaak (of prestatie) wordt nagekomen. Ontbinding maakt evenwel geen einde aan de teruggaveplicht, de verbintenis is in die zin onvolmaakt wederkerig.

In de praktijk is een van de gevallen waarin soms verkeerd over die wederkerigheid wordt geoordeeld de overeenkomst waarbij een zakelijk recht wordt gevestigd (in het bijzonder erfpacht of opstal). De verbintenis van de uitgever is daarbij in beginsel een eenmalige prestatie (vestiging van het recht), terwijl die van de wederpartij zich op twee niveaus kan bevinden (en vaak op beide niveaus), nl. enerzijds kan er een initiële tegenprestatie bedongen zijn en anderzijds zijn er omzeggens steeds ook periodieke verbintenissen gedurende de gehele looptijd van het zakelijk recht.

Soms regelt de wet dwingend wat geldt als tegenprestatie; man kan dat ook zien als een soort opschortende voorwaarde voor het recht op de tegenprestatie. Denken we aan de regels inzake het recht op commissie:

  • voor de handelsagent in art. EU Rl. 653/1986 en art. X.7 v. WER;
  • voor de bevrachtingsmakelaar in de Binnenbevrachtingswet 5 mei 1936.

De wederkerigheid is met name relevant voor bepaalde remedies zoals de opschorting wegens niet-nakoming (exceptio non adimpleti contractus) en de ontbinding.  

De wederkerigheid houdt een opschortbaarheid van de verbintenis in bij wanprestatie van de tegenverbintenis en de volkomen wederkerigheid houdt ook een ontbindbaarheid in van de wederkerige verbintenissen.

b. Voorwaarden

1° Definitie en niveaus waaraan de voorwaarde kan zijn gekoppeld

Een voorwaarde is een “toekomstige onzekere gebeurtenis”. Zo bv. is het overlijden van een persoon geen voorwaarde, maar een tijdsbepaling, het vooroverlijden voor een andere persoon, of het al dan niet overlijden voor een bepaalde datum zijn wel voorwaarden.

Zoals hoger gesteld zijn er meerdere elementen of niveaus waaraan een voorwaarde kan worden gekoppeld:

  • het kan gaan om een voorwaarde opdat een overeenkomst verbindende kracht zou hebben (bv. een voorafgaande machtiging vereist)[1];
  • de voorwaarde wordt in beginsel evenwel geacht geen betrekking te hebben op de overeenkomst, maar op de verbintenis, die dan een voorwaardelijke verbintenis is[2] (en waarbij de realisatie van de voorwaarde voor één verbintenis normaal ook een weerslag heeft op de andere verbintenissen uit dezelfde rechtsverhouding);
  • het kan ook zijn dat de verbintenis zelf onvoorwaardelijk is, maar dat de na te komen prestatie een voorwaarde bevat, bv. bij een beding van eigendomsvoorbehoud: de verkoper is verplicht in te stemmen met de eigendomsoverdracht (uitvoering van de verbintenis tot juridische levering), maar niet met een onvoorwaardelijke eigendomsoverdracht (wel met een eigendomsoverdracht die slechts intreedt als rechtsgevolg wanneer de opschortende voorwaarde van volledige betaling is vervuld).

De voorwaarde kan opschortend of ontbindend zijn. De opschortende voorwaarde wordt hier besproken. De ontbindende voorwaarde komt in een ander deel van de tekst nader aan bod als wijze van beëindiging van een verbintenis of obligatoire rechtsverhouding, omdat de afgrenzing met andere ontbindingsmogelijkheden of beëindigingsmogelijkheden beter daar aan bod komt.

De meeste voorwaarden zijn bedongen, maar in sommige gevallen geldt er van rechtswege een (opschortende of ontbindende) voorwaarde.

2° Opschortende voorwaarde – mogelijk voorwerp en inhoud

Zoals hoger gezegd is een verbintenis nietig indien ze is aangegaan onder de potestatieve voorwaarde van de zijde van degene die zich verbindt (art. 1174 BW), regel die niét geldt voor een potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de schuldeiser[3]. Een partij kan de eigen nakoming niet als opschortende voorwaarde bedingen voor de eigen verbintenis.

In de rechtspraak en rechtsleer vindt men daarnaast echter ook nog meermaals de formulering dat “de nakoming of de niet-nakoming van een van de verbintenissen waartoe partijen zich hebben verbonden, kan niet worden beschouwd als een opschortende voorwaarde”.

De formule is misleidend. Het klassieke arrest is cassatie 8 september 2005[4], dat m.i. moet gelezen wordt in het licht van het feit dat het om een vraag van fiscaal recht ging. Een belangrijk deel van de rechtsleer in het burgerlijk recht neemt die stelling gewoon over, maar burgerrechtelijk is de stelling m.i. fout, aangezien in een wederkerige overeenkomst de exceptie van niet-nakoming in wezen juist inhoudt dat de opeisbaarheid van de verbintenis van de ene partij opgeschort is zolang de andere partij niet nakomt of aanbiedt na te komen, tenzij men zelf een voorleveringsplicht heeft. Bovendien spreekt het BW ook van een ontbindende voorwaarde inzake de mogelijkheid om zich van een verbintenis te bevrijden indien de wederpartij de tegenprestatie niet nakomt (art. 1184 BW), zodat het niet om het concept voorwaarde gaat. De verwarring berust m.i. hierop dat overeenkomst en verbintenis worden verward en/of het ontstaan en de opeisbaarheid van een verbintenis worden verward. Zo verdedigt Van Quickenborne de traditionele stelling met de redenering dat de verbintenis onder opschortende voorwaarde pendente conditione nog niet bestaat (wat ook voor hem niet uitsluit dat uit de overeenkomst intussen wel een andere verbintenis pendente conditione kan gelden[5]). Wél juist is dat men niet kan ontsnappen aan de regels inzake wanprestatie louter door in een wederkerige overeenkomst de verbintenissen te kwalificeren als aangegaan onder opschortende voorwaarde van de tegenverbintenis[6]. Maar een opschortende voorwaarde van nakoming van een verbintenis moet natuurlijk geacht worden te zijn aangegaan in het uitsluitend voordeel van de schuldeiser van die verbintenis (potius ut valeat, en dus niet vermoed een potestatieve voorwaarde te zijn in handen van de schuldenaar) en kan dus onmogelijk ingeroepen worden door de schuldenaar zelf van die verbintenis.

Voorbeelden van opschortende voorwaarden

Opschortende voorwaarde van financiering in een koopovereenkomst; meestal wordt bedongen dat bewijs van niet-financierbaarheid binnen een bepaalde termijn moet worden geleverd.

Pay-if-paid”-beding: bepaling dat een contractspartij zijn wederpartij moet betalen indien de eerste zelf betaald wordt door de volgende schakel in de ketting van overeenkomsten (de hoofdaannemer moet de onderaannemer maar betalen als de hoofdaannemer door de bouwheer wordt betaald).

All-or-nothing-funding” in crowdfundingovereenkomsten e.d.: de operatie gaat enkel door indien het miniumumbedrag aan kapitaal wordt bijeengehaald.

Sommige opschortende voorwaarden dienen verplicht te worden ingelast, bv. de niet-uitoefening van het voorkooprecht (bv. van de pachter in een overeenkomst tot verkoop van het pachtgoed; van de overheid, …).

3° In wiens voordeel is de voorwaarde bedongen ?

Dit bepaalt of er eenzijdig afstand kan worden gedaan van de voorwaarde of niet, of men eenzijdig de termijn kan verlengen of niet, enz. Wanneer een opschortende voorwaarde enkel in het belang van één partij werd bedongen, kan die er eenzijdig afstand van doen pendente conditione[7]. Eenmaal de niet-vervulling vaststaat, zou daarvoor een akkoord tussen beide partijen nodig zijn[8].

4° Rechtsgevolg van opschortende voorwaarde en eraan gekoppelde termijn

De opschortende voorwaarde schort de opeisbaarheid van een verbintenis op, in die zin dat nakoming voor de vervulling van de voorwaarde ook onverschuldigd is (daarin verschilt de opschorting van die bij een termijn, waar voortijdige nakoming niet onverschuldigd is).

Indien aan de voorwaarde een termijn is gekoppeld dient goed te worden nagegaan of het gaat om:

  • een termijn waarbinnen de voorwaarde moet zijn gerealiseerd opdat de overeenkomst niet zou vervallen,
  • dan wel een termijn waarbinnen bepaalde verplichtingen moeten worden nagekomen om het voordeel van de voorwaarde niet te verliezen, d.i. niet gebonden te zijn door de overeenkomst (bv. inspanningen om financiering te bekomen bij een aankoop onder voorwaarde van bekomen financiering).

Indien de nakoming van die verplichting binnen de termijn onmogelijk is, kan men een beroep doen op art. 1172 BW, krachtens welke bepaling de voorwaarde die onmogelijk is, nietig is en de overeenkomst nietig maakt (a contrario uit Cass. 12 april 2018, waarin een arrest werd verbroken omdat het de overeenkomst nietig maakte enkel omdat de voorwaarde moeilijk te realiseren was binnen de bepaalde termijn; de beweerde onmogelijkheid betrof daar niet de voorwaarde, maar de inspanningen vereist om de realisatie ervan te vermijden)[9].

Pendente conditione is de schuldenaar van de verbintenis onder opschortende voorwaarde niettemin tot secundaire verbintenissen gehouden, zoals in het bijzonder de verbintenis de vervulling van de voorwaarde niet te verhinderen indien dit de bedoeling is van de voorwaarde.

Wanneer de realisatie van de voorwaarde in strijd met de bedoeling ervan toerekenbaar verhinderd wordt door een van de partijen, wordt ze voor vervuld gehouden.

– Vb. Opschortende voorwaarde in een verkoopovereenkomst dat de koper financiering bekomt voor een bepaalde datum; dit houdt een inspanningsverbintenis in om financiering te bekomen (die in de overeenkomst nader kan worden omschreven). Wanneer de overeenkomst voor het geval van verhindering een schadebeding bevat, kan het zijn dat de rechter de sanctie van vervuld houden disproportioneel vindt en de keuze ervoor een rechtsmisbruik[10].

– Vb. Afstand van wegenis aan de gemeente onder opschortende voorwaarde van het bekomen van een verkavelings- en/of bouwvergunning; ook hier is een toerekenbare tekortkoming vereist voor de sanctie van art. 1178 BW[11].

Bijzondere vragen rijzen bij de overeenkomst onder opschortende voorwaarde van de niet-uitoefening van een voorkooprecht door een derde. Met name heeft de kandidaat-koper die riskeert gepasseerd te worden door de voorkoopgerechtigde er alle belang bij om de kosten die hij zou maken te kwalificeren als een voorschot op de prijs; bij de uitoefening van het recht door de voorkoopgerechtigde zou de kandidaat-koper die kosten dan moeten kunnen terugvorderen van de verkoper (waarbij ze door de voorkoopgerechtigde betaald worden als onderdeel van de prijs, zodat er geen freeriding is wat die kosten betreft). Anderzijds betekent dit wel een verhoging van net verkooprecht (registratierecht) dat op de prijs wordt berekend.

c. Duur van de verbintenis

1° Terminologie: termijn / duur

Een termijn of tijdsbepaling bij een verbintenis kan twee zeer verschillende betekenissen hebben:

  • als een bepaling van de inhoud van de verbintenis; dat noemen we duidelijkheidshalve de “duur” (term die we vinden in een aantal wetsbepalingen, bv. art. 85 VerzW) en bespreken we hier;
  • het kan echter ook een bepaling zijn inzake de modaliteiten van nakoming van een verbintenis  van uitoefening van een bevoegdheid (bv. optie lichten).

Dit sluit niet uit dat een bepaling een termijn kan zijn in hoofde van de ene partij en een duur in hoofde van de andere: dat vinden we bij een lening van onbepaalde duur: de verplichting van de uitlener is van onbepaalde duur, zodat hij die op elk ogenblik kan opzeggen, die van de ontlener is opeisbaar na de opzegging door de uitlener.

De inhoud van de verbintenis uitgedrukt als duur kan in concreto uiteenlopende vormen aannemen, hoofdzakelijk twee:

  • Enerzijds een verbintenis tot een voortdurende prestatie (bv. een goed bewaren of bewaken; clouddiensten; electriciteit verschaffen) of telkens herhaalde prestaties, of iets tussenin (bv.  (werk ververschaffen);
  • Anderzijds een verbintenis tot het verlenen van dekking voor wat gedurende die termijn ontstaat (verbintenis van een verzekeraar, verbintenis van een borg als die niet een bepaalde schuld betreft maar de schulden gedurende een bepaalde of te bepalen termijn ontstaan);
  • Tussenin een verbintenis om gedurende een bepaalde duur een bepaalde kwaliteit te waarborgen (bv. huurgenot verschaffen; conformiteit van de verkochte zaak waarborgen).

2° Relevantie bepaalde / onbepaalde duur

Een verbintenis heeft ofwel een bepaald voorwerp, ofwel een bepaalde duur ofwel een onbepaalde duur (dit wordt soms, onder meer in de cassatierechtspraak, ook afgeleid uit art. 1780 BW). Dit geldt bv. ook voor een zgn. lastgeving van gemeenschappelijk belang en in zekere zin ook voor een borgtocht.

Dit bepaalt mee de regels voor opzegbaarheid ervan. Een contractuele verbintenis van onbepaalde duur kan op elk ogenblik opgezegd worden voor de toekomst.

Wanneer een verbintenis een (bepaalde of onbepaalde) duur heeft, kunnen er ook vragen rijzen over de schorsing van de verbintenissen, niet in de zin van een uitstel van de prestatie, maar van een vermindering van de verschuldigde prestaties.

3° Criteria / kwalificatie duur: wanneer is het bepaalde of onbepaalde duur

a) Onderscheid tussen een verbintenis met een duur en een onherroeplijk verschaft recht

Een leningovereenkomst waarbij de termijnen voor terugbetaling bepaald zijn, is een overeenkomst met een bepaald voorwerp, waarbij de tijdsbepaling de nakoming van de prestaties betreft.

Een dading waarbij een vruchtgebruiker aan de blote eigenaar een gebruiksrecht geeft voor onbepaalde duur, houdt geen verbintenis van onbepaalde duur in die op elk ogenblik opzegbaar is: het is een onherroepelijk verschaft recht (in casu voor de duur van het vruchtgebruik), ook al is de wederpartij niet verplicht het te gebruiken[12].

Een overeenkomst die een optie schept (bv. aankoopoptie = verkoopbelofte, of verkoopoptie = aankoopbelofte) houdt geen verbintenis van bepaalde of onbepaalde duur in, maar schept een recht dat vervolgens binnen een nadere termijn moet worden uitgeoefend[13]. De regels inzake duur spelen hier niet.

Het onderscheid vinden we ook duidelijk als alternatief terug in de overeenkomst voor digitale inhoud of digitale diensten (Rl. DIDD):

  • de overeenkomst kan de levering van digitale inhoud an sich betreffen, waarbij het recht van de verkrijger niet in tijd beperkt is, maar omgekeerd deze vanaf de levering in beginsel ook het tegenprestatierisico draagt (er is een risico-overgang); dit sluit niet uit dat er een recht op updates kan bestaan.
  • de overeenkomst kan ook de levering van inhoud voor continue terbeschikkingstelling gedurende een bepaalde of te bepalen duur betreffen; het kan een vooraf bepaalde duur betreffen, of een vooraf onbepaalde duur die bepaald wordt door de beëindiing ervan (opzegging); in dit geval gaat het risico niet over op de verkrijger en heeft de verkoper of dienstverlener een verplichting om de conformiteit van de inhoud gedurende de hele duur te handhaven.

b) Gevallen waarin de verbintenis van onbepaalde duur is

Volgens een cassatie-arrest van 10 november 2011 is een verbintenis onder ontbindende voorwaarde zonder tijdsbepaling een verbintenis van onbepaalde duur[14] – en dus als dusdanig opzegbaar. Sommige overeenkomsten waarin de partijen een bepaalde duur hebben vastgelegd, worden in bepaalde gevallen krachtens de wet omgevormd in overeenkomsten van onbepaalde duur (woninghuur, concessie-overeenkomsten, arbeidsovereenkomsten, …)

Bepaalde soorten overeenkomsten zijn krachtens de wet steeds van onbepaalde duur, tenzij zij aan de vereisten voldoen om ofwel een overeenkomst van bepaalde duur of voor een bepaald voorwerp te zijn; van bepaalde duur kunnen zij meestal slechts zijn voor een korte duur, en een voortzetting van de overeenkomst nadien zal ze omzetten in een overeenkomst van onbepaalde duur.

c) Gevallen waarin de verbintenis van bepaalde duur is

1° Net zoals bij een termijn geldt ook bij een bepaalde duur dat die duur daarom niet noodzakelijk op voorhand precies bepaald is.

Een verbintenis voor het leven van een bepaalde persoon is een verbintenis van bepaalde duur, ook al is niet bekend hoelang die duur precies zal zijn.

Een typisch voorbeeld is:

  • de lijfrente;
  • de huur voor het leven (art. 23 Vlaams huurdecreet);
  • de levensverzekering (zij het voor het leven of tot het bereiken van een vooraf bepaalde leeftijd);
  • niet-beroepsgebonden ziekteverzekeringsovereenkomst die in beginsel voor het leven is (art. 203 VerzW), maar door de verzekeringnemer jaarlijks kan worden opgezegd (art. 85 § 1 lid 4 VerzW);
  • alimentatierechten en –plichten.

In andere gevallen is de duur niet in se beperkt tot het leven van een persoon, maar kan het overlijden wel een beëindigingsmogelijkheid inhouden.

Rechten die niet beperkt zijn tot het leven van een persoon zijn overerfbaar. Zo bv. ook rechten uit overeenkomsten met providers van sociale media (digitale erfenis), zie BGH 12 juli 2018, III ZR 183/17, NJW 2018, 3178 en rechten die niet overdraagbaar zijn ter bescherming van de gerechtigde (zoals nog niet geïnde inkomstenvorderingen, achterstallige alimentatie, aanspraken op vergoeding wegens lichamelijke schade e.d.). Het gaat hier wel telkens om rechten die niet verder aangroeien na het overlijden.

2° De duur kan uitdrukkelijk of impliciet bepaald zijn.

Een verbintenis kan impliciet een bepaalde duur hebben, zoals bv. een vrijwillige onverdeeldheid die samenhangt met een bepaalde relatie[15].

Andere verbintenissen zijn volgens de wet steeds van bepaalde duur, al kan daarbij een stilzwijgende verlenging  regel zijn.

Zo hebben de verbintenissen uit een verzekeringsovereenkomst in beginsel een bepaalde duur. Dit is voor de verzekeringnemer een (bepaalde) duur in die zin dat de premie proportioneel aan de duur is, en voor de verzekeraar een (bepaalde) duur in die zin dat hij gedurende die duur dekking verleent. Die duur bedraagt in regel één jaar, tenzij een kortere duur is overeengekomen (art. 85 § 1 lid 1 eerste zin en § 3 VerW), maar wordt ze stilzwijgend verlengd voor periodes van één jaar indien niet tijdig opgezegd (art. 85 § 1 lid 1 tweede zin). Eigenlijk komt dit dus neer op een verbintenis van onbepaalde duur met jaarlijkse opzegmogelijkheid.

Aparte termijnen gelden voor kapitalisatieverrichtingen en ziekte- en levensverzekeringen.

d. Opzegbaarheid van contractuele verhoudingen van onbepaalde duur

De opzegbaarheid van andere verbintenissen of rechtsverhoudingen, die men ook als een modaliteit kan bezien, wordt besproken in een ander deel van de tekst.

1° Gevolg van een geldige opzegging

Door de geldige opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur, wordt de inhoud van de verbintenissen beperkt tot diegene die betrekking hebben op de termijn die eindigt met de inwerkingtreding van de opzegging. Bij borgtocht betekent dat dat de borg enkel instaat voor schulden van de hoofdschuldenaar die voor die termijn zijn ontstaan. De opzegging fixeert dus de verbintenis van onbepaalde duur tot een verbintenis van bepaalde duur.

2° Basisregels inzake opzegbaarheid

a) Beginsel

Opzegbaarheid is van dwingend recht bij contractuele verhoudingen van onbepaalde duur; de opzegging is op elk ogenblik mogelijk mits ze geschiedt met een redelijke termijn[16]. Het is dus niet zo dat een opzeggingstermijn enkel vereist is indien de opzegging zonder termijn onrechtmatig zou zijn (maar omgekeerd: de opzegging zonder termijn is onrechtmatig en leidt dus tot ofwel ongeldigheid van de opzegging ofwel een de opzeggingstermijn compenserende schadevergoeding)[17]. Bij sommige overeenkomsten echter bepaalt de wet niet alleen de duur van de opzeggingstermijn, maar ook de tijdstippen waarop of periodes waarin periodiek kan worden opgezged.

b) Duur opzeggingstermijn

De opzegging is onrechtmatig indien de termijn te kort is en dit in strijd komt met de eisen van de goede trouw (Vb. Hof Brussel 25 mei 2005[18]).

Bij sommige soorten overeenkomsten van onbepaalde duur bepaalt de wet dwingende opzegtermijnen (huur, pacht, arbeidsovereenkomst, enz. – welke natuurlijk niet van toepassing zijn bij beëindiging op andere gronden[19]). Daarbuiten kan de overeenkomst een opzeggingstermijn bepalen, mits die niet onredelijk is. Voor kredietovereenkomsten van onbepaalde duur, zie art. VII.98 § 1.

Bij de meeste verzekeringsovereenkomsten is er zoals gezegd een bepaalde duur van één jaar met stilzwijgende verlenging bij gebrek aan tijdige opzegging, wat in feite neerkomt op een onbepaalde duur met jaarlijkse opzegmogelijkheid.

Bij een lening zonder termijn is deze eveneens door de uitlener opzegbaar ……

In sommige overeenkomsten zijn de opzegmogelijkheden voor één partij door de wet dusdanig beperkt dat het eigenlijk bijna overeenkomsten voor het leven van de andere partij zijn, dan wel voor de duur van de loopbaan (tot aan de pensioering) van die partij. Bv. wanneer een arbeidsovereenkomst enkel op bepaalde gronden kan worden opgezegd. Zie ook ter vergelijking de regels inzake ziekte- en levensverzekeringen.

c) Eventuele bijkomende verplichtigen (tot vergoeding)

Bij sommige soorten overeenkomsten van onbepaalde duur bepaalt de wet ook vergoedingsplichten ter vermijding van ongerechtvaardigde verrijking (bv. bij handelsagentuur – art. XI.19 WER -, pacht e.d.) (bijkomend aan de opzeggingstermijn of vergoeding die de opzeggingstermijn vervangt).

Het is zeer twijfelachtig dat bij overeenkomst bijkomend een vergoedingsplicht kan worden bedongen bovenop de gemeenrechtelijke vergoeding ter vervanging van een te korte opzeggingstermijn; het opzeggingsrecht is immers dwingend van aard[20].

3° Uitwerking

a) definitief karakter

Eenmaal de opzegging regelmatig is gebeurd, kan de opzeggende partij ook niet eenzijdig terugkomen op de opzegging; enkel bij akkoord van beide partijen kan de opzegging dan ongedaan worden gemaakt c.q. de overeenkomst terug in werking treden[21]. Omgekeerd sluit een geldige opzegging niet uit dat de overeenkomst nog achteraf ten laste van de opzegger kan ontbonden worden indien de opzegger de resterende verbintenissen niet nakomt of de uit de opzegging ontstane restitutieverbintenis (bv. bij opzegging van een huur) niet nakomt (Cass. 25 april 2013[22]).

Evenwel kan de opzegger wel de nietigheid van de opzegging inroepen indien die is aangetast door een wilsgebrek (volgens de gewone regels inzake wilsgebreken), bv. indien bij de opzegging de opzegger niet wist noch behoorde te weten dat de wederpartij reeds een ernstige wanprestatie pleegde die de ontbinding ten laste van de wederpartij zou mogelijk maken[23]. De opzegging houdt overigens nog geen afstand inhoudt van de remedies voor wanprestatie van de wederpartij begaan voor de opzegging. Het onherroepelijk karakter van een opzegging houdt immers geen afstand in van de rechten ten aanzien van het deel van de overeenkomst dat in stand blijft (nl. de duur voor de uitwerking van de opzegging). Discussie is er wel of de opzegger als remedie ook nog de ontbinding wegens wanprestatie heeft (om zo het voor opzegging van de overeenkomst lopende deel van de overeenkomst ongedaan te maken) dan wel enkel de nakoming (in natura of bij equivalent) kan vorderen[24], zodat de opzegger op dit punt best voorbehoud maakt (de ontbinding heeft overigens maar zin indien daardoor minstens een deel van het niet reeds opgezegde deel getroffen wordt)

Bij arbeidsovereenkomsten sluit deze regel niet uit dat na de opzegging door de werkgever, de werknemer op zijn beurt kan opzeggen (met de kortere termijn die daarvoor is voorgeschreven). Dit heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst dan daardoor eindigt en er geen vergoeding verschuldigd is voor het deel van de opzeggingstermijn dat daardoor vervalt (ook geen aanvullende vergoeding wegens een te korte opzeggingstermijn)[25].

b) schadevergoeding

Behoudens bij ontijdige opzegging of bijzondere wetsbepalingen, is er bij opzegging van een overeenkomst van onbepaalde duur géén schadevergoeding verschuldigd (zo speelt art. 1794 BW niét[26]).

c) Overlevende bedingen

Wel zullen sommige bedingen van de overeenkomst de opzegging overleven, zoals geschillenbeslechtingsbedingen (zie de nadere bespreking van de vraag inzake “overlevende bedingen” bij ontbinding).

4° Sanctie van tijdigheidsvereiste

Een ontijdige opzegging (inbegrepen een opzegging met een te korte opzeggingstermijn) wordt gesanctioneerd met schadevergoeding. Men kan naar gemeen recht in theorie nakoming vorderen (bij arbeidsovereenkomsgten in beginsel niet), maar een vonnis ten gronde daartoe zal men niet tijdig krijgen.

De schadevergoeding is een contractuele aanspraak, geen buitencontractuele (anders in het Franse recht, waar een rupture brutale wordt gezien als een oneerlijke handelspraktijk, zie art. L-442-6,I, 5° Code de commerce), wat ook spoort met de kwalificatie onder Europees procesrecht[27].

In kort geding? Cass. 6 november 1987: uitvoering opleggen van een beëindigde overeenkomst kan niet. Maar Cass. 12 januari 2007[28] nuanceert: rechter in kort geding kan de opzegging zelf niet ongedaan maken, maar wel de uitwerking van de opzegging opschorten. De formulering van het voorwerp van de eis is dus belangrijk.

e. Vervangbaarheid en alternativiteit

Partijen kunnen in de overeenkomst bepalen in welke mate het voorwerp van de overeenkomst, in het bijzonder de goederen die voorwerp vormen van een verbintenis tot geven of terbeschikkingstelling, vervangbaar zijn door goederen van dezelfde aard of zelfs andere enigszins verschillende goederen. Zo kunnen partijen bepalen dat de goederen vervangbaar zijn, ongeacht de intrinsieke kenmerken van deze goederen[29]. Dit is de subjectieve vervangbaarheid. Bij gebreke van een dergelijke nadere bepaling, hangt het ervan af of de goederen objectief vervangbaar zijn of niet. Indien de goederen uit hun aard soortgoederen zijn, en niet specifiek zijn aangewezen en nog niet op een wijze die conform de overeenkomst is, geïndividualiseerd zijn, zijn ze objectief vervangbaar. De overeenkomst kan ook vanaf het begin betrekking hebben op een specifiek goed of een specifieke hoop soortgoederen.

Deze vervangbaarheid bepaalt de omvang van de verplichting van de schuldenaar van een goed, wanneer er moeilijkheden rijzen voor de levering. Zo kan er in beginsel geen overmacht zijn voor de verbintenis tot leveren zolang de levering van vervangende goederen mogelijk is. De klassieke uitdrukking ‘genera non pereunt’ is in die zin onnauwkeurig, dat het strikt genomen niet om het soortkarakter gaat, maar om de vervangbaarheid.

Partijen kunnen nog een stap verder gaan en een alternatieve verbintenis overeenkomen (zie art. 1189 v. BW), waarbij ofwel de schuldenaar ofwel de schuldeiser een keuzemogelijkheid heeft om ofwel het ene ofwel het andere geleverd te krijgen c.q. te leveren; de gevolgen bij overmacht  worden nader geregeld in art. 1190-1196 BW.

f. Wijzigbaarheid van verbintenissen, waaronder ook flexibiliteit als modaliteit

Ook de wijzigbaarheid van verbintenissen kan als een modaliteit ervan worden gezien, zij het dat alle verbintenissen in bepaalde gevallen krachtens voor alle verbintenissen geldende regels wijzigbaar kunnen zijn. Andere regels of bedingen inzake wijzigbaarheid van verbintenissen gelden slechts voor bepaalde verbintenissen.

Hierboven (d.) bespraken we reeds de opzegbaarheid van contractuele rechtsverhoudingen van onbepaalde duur. De andere regels inzake wijging van verbintenissen (inbegrepen schorsing en beëindiging) komen in een ander deel van de tekst aan bod: regels die een verbintenis wijzigen of beëindigen met weerslag op de tegenverbintenis en regels die een afzonderlijke verbintenis wijzigen of beëindigen. De wijzigingen die voortvloeien uit de regels inzake gerechtelijke reorganisatie worden anderzijds ook in een ander deel van de tekst besproken.

In bepaalde soorten overeenkomsten is een bepaalde vorm van wijzigbaarheid, nl. de flexibiliteit, een bijzonder kenmerk. Het is een modaliteit krachtens dewelke een van de partijen eenzijdig binnen bepaalde parameters de inhoud van de verbintenis kan varieren in ruil voor een vergoeding (d.i. een korting op de prijs dan wel een meerprijs naargelang het de leverancier of de afnemer is die de keuze heeft).

Zo bv. de ‘vraagflexibiliteit’ in electriciteitsovereenkomsten (art. 19bis en v. Elektriciteitsmarktwet van 29 april 1999, zoals ingevoegd door de W. 13 juli 2017).

g. Intuitu personae karakter van verbintenissen

Dit kan van rechtswege uit de aard van de overeenkomst voortvloeien; kan in andere gevallen in beginsel uitdrukkelijk worden bedongen. De uitdrukking is echter veel te algemeen en men moet onderscheiden:

  • diverse gevallen waarin men spreekt van een “persoonlijk recht” aan de zijde van de schuldeiser. Behalve de wettelijke gevallen kan het ook gaan om een geval waar krachtens de overeenkomst een partij de rechten enkel persoonlijk mag uitoefenen en niet overdragen (bv. verbod van huuroverdracht en onderverhuring, enz.). Men kan hier spreken van rechten intuitu personae creditoris maar erg duidelijk is de uitdrukking alvast niet.
  • het geval van een verbintenis intuitu personae debitoris, wat een modaliteit is waardoor de verbintenis niet door een derde kan worden nagekomen (op zijn beurt niet te verwarren met het kenmerk van de bortocht als intuitu personae debitoris in de zin van met het oog op de persoon van de hoofdschuldenaar).

h. Verhaalbaarheid, afdwingbaarheid, kwijtscheldbaarheid

De passiva of schulden kunnen onderscheiden worden naargelang hun verhaalbaarheid.

1° Verhaalbare en niet verhaalbare

Schulden of verbintenissen kunnen civiele of louter natuurlijke verbintenissen zijn, naargelang zij de passiefzijde zijn van een volwaardige aanspraak dan wel van een louter natuurlijke schuldvordering.

Een louter natuurlijke verbintenis mist de afdwingbaarheid die een volwaardige schuldvordering kenmerkt. Maar de vrijwillige uitvoering ervan geldt niet als onverschuldigd en de natuurlijke verbintenis kan daardoor ook een geldige titel vormen voor een overdracht. Ook is een borgstelling mogelijk voor een natuurlijke verbintenis.

2° In natura afdwingbaar of niet

Een persoon met een zakelijk recht heeft een recht op de zaak als dusdanig. Een schuldeiser niet, hij kan:

  • uitvoering in natura proberen te verkrijgen van de verschuldigde prestatie
  • wanneer hij dat niet meer wil, noch de schuldenaar daartoe de kans moet geven, of wanneer deze niet mogelijk is, wordt de schuldvordering omgezet in een schuldvordering tot vergoeding, normaal in geld.

De geldvordering kan op het vermogen van de schuldenaar verhaald worden. Het is over dit verhaalsrecht dat we het ook in onze tekst hebben.

3° Op het hele vermogen verhaalbare, op een enkel goed verhaalbare, (mede) op een afgescheiden vermogen verhaalbare.

De meeste schuldvorderingen zijn verhaalbaar op het hele vermogen van de schuldenaar (of schuldenaars), en enkel daarop (behoudens enkele uitbreidingen van het verhaalsrecht, die voor alle schuldvorderingen gelden).

Er zijn echter ook schuldvorderingen die slechts op één of meer goederen verhaalbaar zijn, of die verhaalbaar zijn op een vermogen wiens mede-eigenaars niet of niet allen schuldenaar zijn.

4° Al dan niet kwijtscheldbare

Hiermee wordt bedoeld of ze in een collectieve procedure kwijtscheldbaar zijn zonder het akkoord van de schuldeiser (dus zonder dat die vrijwillig afstand doet van zijn recht).
Dergelijke kwijtschelding is wettelijk geregeld bij faillissement en collectieve schuldenregeling.

Niet kwijtscheldbaar zijn:

1° de onderhoudsschulden (bij faillissement art. XX.173 § 1 II WER, bij CSR art. 1675/13 GerW);

2° de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de schuldenaar schuld heeft (bij faillissement art. XX.173 § 1 II WER, bij CSR door art. 1675/13 GerW enkel volledig uitgesloten bij schade veroorzaakt door een misdrijf);

3° straffen (penale boeten, verbeurdverklaringen, enz.) zijn niet kwijtscheldbaar, maar kunnen wel voorwerp zijn van het genaderecht (art. 464/1 Sv. zoals gewijzigd in 2014 iuncto 110 Gw);

4°  de schulden van een gefailleerde die overblijven na het sluiten van het faillissement (bij gebreke aan kwijtschelding) kunnen ook niet kwijtgescholden worden in CSR.

 

[1] Cass. 18 mei 2012, C.11.0407.F, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20120518-2 = RW 2013-14, 338.

[2] Cass. 5 juni 1981, Pas. 1981, I, p. 1149 = RW 1981-82, p. 245 = RCJB 1983, p. 199 noot J. HERBOTS; Cass. 15 mei 1986, Pas. 1986, I, p. 1123 = RCJB 1990, p. 108 noot P. GERARD “Vers une définition nouvelle de l’obligation sous condition suspensive?” = JT 1997, p. 4.

[3] Cass. 24 maart 2017, F.16.0067.N, jure.juridat.just.fgov.be/view_decision.html?justel=N-20170324-6 = RW 2017-18, 1384 noot J. del Corral “Het voorwaardelijke karakter van een optioneel finaal verrekenbeding”.

[4] Cass. 8 september 2005, Belgische Staat / Recona e.a., C.04.0407.N, FJF 2006, 345 = NjW 2006, 119 = Pas. 2005, 1585 = RW 2008-09, 980 = T.Not. 2006, 12, noot J. Grillet = TFR 2006, 573 noot W. Vermeulen & T. Dumont.

[5] M. Van Quickenborne, Voorwaardelijke verbintenissen, Kluwer Mechelen 2006, 128.

[6] In dat licht kan men het gebruik van de formule zien in bv. Hof Gent 4 maart 2013, NjW 2014, 362 noot
C. Lebon.

[7] Zie hiervoor Cass. 30 juni 2016, C.15.0414.N, jure.juridat.just.fgov.be/view_decision.html?justel=N-20160630-17&idxc_id=302714 = RW 2016-17, 1535 noot S. Jansen.

[8] S. Jansen. ” Het Hof van Cassatie erkent de mogelijkheid afstand te doen van een opschortende voorwaarde hangende de voorwaarde”, RW 2016-17, 1535, nr. 6

[9] Cass. 12 april 2018, C.17.0438.N, jure.juridat.just.fgov.be/view_decision.html?justel=N-20180412-3  = RW 2018-19, 1225.

[10] Vb. Burg. Gent 15 februari 2011, RW 2012-13, 1072.

[11] Hof Gent 17 oktober 2014, NjW 2016, 300 noot C. Lebon “Positieve loyauteitsplicht van de voorwaardelijk verbonden schuldenaar”.

[12] Zie voord eze casus Cass. 10 november 2016, C.16.0142.F, RW 2017-18, 1051.

[13] Zie in dit verband bv. Cass. 26 mei 2014, C.13.0450.F, jure.juridat.just.fgov.be/view_decision.html?justel=N-20140526-2 = RW 2015-16, 690 = Arr. Cass. 2014, 1320-1321: is er geen termijn voor uitoefening bepaald, dan dient men de rechtshandeling uit te leggen om de uitoefeningstermijn te bepalen; daarnaast verjaart het recht uit te oefenen na verloop van de verjaringstermijn (die 10 jaar is).

[14] Cass. 10 november 2011, C.10.0438.N, Park Atlantis, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20111110-14. Het betreft wel een merkwaardige beslissing, want de ontbindende voorwaarde was eigenlijk niets anders dan een nieuw akkoord tussen partijen – als men die redenering doortrekt is elke overeenkomst van onbepaalde duur, aangezien ze steeds kan beëindigd worden door het akkoord van alle partijen, terwijl het nu juist de bedoeling is dat de overeenkomst dan niet eenzijdig kan worden opgezegd. Maar dit kan men natuurlijk vermijden door naast de voorwaarde ook een tijdsbepaling op te nemen.

[15] Bv. Gent 16 november 2017, T.Not. 2018, 372; Gent 28 juni 2018, RW 2019-20, 464.

[16] Cass. 7 juni 2012, C.11.0449.N, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20120607-4; Cass. 28 juni 2019, C.18.0410.N, Interalu, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20190628-4. = RW 2019-20, 811.

[17] Cass. 28 juni 2019,  idem.

[18] Brussel 25 mei 2005, RW 2008-9 nr. 1

[19] Zo is de beëindiging van een handelsagentuur op grond van art. XI.17 WER te behandelen als een ontbinding: Antwerpen 6 september 2016, RW 2018-19, 473.

[20] Vgl. in dit verband, weliswaar specifiek over het opzeggingsrecht van de handelshuurder Cass. 9 september 2019, C.18.0493, jure.juridat.just.fgov.be/view_decision.html?justel=F-20190909-2 = NjW 2020, 39 noot A. Coppens = RW 2019-20, 1533.

[21] Dit volgt onder meer uit Cass. 3 december 2007, C.06.0208.F, RW 2010-2011, 1431 noot A. Van Oevelen, “Het definitief en onherroepelijk karakter van de regelmatig gegeven opzegging van een overeenkomst”; Cass. 23 november 2009, RW 2010-11, 1434; Cass. 7 juni 2012, C.11.0449.N, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20120607-4; Cass. 8 februari 2018, C.17.0255.N, RW 2018-19, 297.

[22] Cass. 25 april 2013, C.12.0394.F, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=F-20130425-10 = RW 2014-15, 579.

[23] A contrario Antwerpen 18 december 2017, TBO 2018, 319 noot Elmo Goossens “De (on)mogelijkheid om een overeenkomst te ontbinden na opzegging”.

[24] Zie Elmo Goossens “De (on)mogelijkheid om een overeenkomst te ontbinden na opzegging”, die (terecht) verdedigt dat ontbinding mogelijk blijft.

[25] Cass. 10 december 2018, S.13.0034.N, RW 2019-20, 418 noor I. Van Puyvelde. Andere vergoedingsrechten die door de opzegging ontstaan (dus niet wegens te korte opzeggingstermijn) blijven wel verschuldigd, zo bv. vergoeding wegens onregelmatige opzegging van een preventieadviseur (art. 10 Wet bescherming preventieadviseurs) (zelfde cassatie-arrest).

[26] Cass. 29 mei 2015, C.13.0390.N; Cass. 28 juni 2019, C.18.0410.N, Interalu, jure.juridat.just.fgov.be/pdfapp/download_blob?idpdf=N-20190628-4. = RW 2019-20, 811. Eerder Cass. 4 september 1980, Arr.Cass. 1980-81, 7, Pas. 1981, I, 7, conclusie advocaat-generaal E. Krings, RW 1980-81, 2686, noot, JT 1981, 99, RCJB 1981, 523, noot X. Dieux; Cass. 24 september 1981, RW1981-82, 131, Pas. 1982, I, 124, JT 1982, 57, RW 1982-83, 1062; Cass. 16 februari 1984, Arr.Cass. 1983-84, 752, Pas. 1984, I, 692.

[27] HvJ 14 juli 2016, Granarolo / Ambrosi Emma France, curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-196/15.

[28] RW 2008-9, 607. Zie verder I. Claeys & P. Taelman, “Contract en kort geding”, in Actuele ontwikkelingen inzake verbintenissenrecht (red. V. Sagaert & D. Lambrecht), (2009), p. (159) 207 v.

[29] J. Del Corral, De leveringsplicht bij de overdracht van roerende lichamelijke goederen, 205.