Recente wetgevende ontwikkelingen
met impact op de bouwsector

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Vereffening-verdeling van nalatenschappen:
16 probleemstellingen

Mr. Nathalie Labeeuw (Cazimir)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Het nieuwe Boek 6:
de impact op de werkvloer

Mr. Chris Persyn (Cautius)

Webinar op donderdag 4 juli 2024


Aansprakelijkheid van hulppersonen
in en buiten de contractketting.
Een analyse in het licht van Boek 6

Prof. dr. Ignace Claeys en mr. Camille Desmet (Eubelius)

Webinar op vrijdag 30 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024

De modernisering van het verbintenissenrecht: definiëring van het begrip en andere inleidende bepalingen in het wetsvoorstel van 3 april 2019 (LegalNews.be)

Auteur: LegalNews.be

Publicatiedatum: 07/05/2019

Op 3 april 2019 werd het Wetsvoorstel tot invoeging van boek 5 “Verbintenissen” in het nieuw Burgerlijk Wetboek ingediend in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

LegalNews.be selecteerde de artikelen inzake de definitie van het begrip ‘verbintenis’ en de inleidende bepalingen.

Artikel 5.1. – Verbintenis

Definitie:

Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar in rechte de uitvoering van een prestatie mag eisen.

Memorie van Toelichting:

Het Burgerlijk Wetboek geeft geen definitie van de verbintenis. In de gekozen definitie wordt de nadruk gelegd op het juridisch afdwingbaar karakter van de verbintenis. Dankzij dat juridisch afdwingbaar karakter heeft de schuldeiser het recht een uitvoerbare titel te verkrijgen ten laste van de schuldenaar en, in geval van niet-nakoming door de schuldenaar, gebruik te maken van de middelen van tenuitvoerlegging in de vorm van uitvoerende beslagen of reële executie (uitzetting, gerechtelijke vervanging, rechterlijke beslissing die geldt als akte, enz.).

Met deze definitie kan men de verbintenis onderscheiden van andere plichten, bijvoorbeeld de algemene zorgvuldigheidsnorm, de “verplichte handelingen en formaliteiten”. Zij biedt ook de mogelijkheid de burgerlijke verbintenis te onderscheiden van de natuurlijke verbintenis.

Artikel 5.2. Natuurlijke verbintenis

Definitie:

De natuurlijke verbintenis is een verbintenis waarvan de uitvoering niet in rechte kan worden afgedwongen. Geen teruggave kan plaatshebben ten opzichte van de natuurlijke verbintenis waaraan werd voldaan zonder vergissing of dwang. De erkenning, zonder vergissing of dwang, van een natuurlijke verbintenis doet een verbintenis ontstaan.

Memorie van Toelichting:

Het eerste lid bevestigt dat de natuurlijke verbintenis geen enkel juridisch afdwingbaar karakter heeft. Zij kan enkel op vrijwillige wijze door de schuldenaar worden nagekomen. Derhalve kan de schuldeiser haar uitvoering niet opeisen. De vaakst voorkomende natuurlijke verbintenissen zijn morele plichten “die algemeen aanvaard zijn in onze maatschappij en voldoende gebiedend zijn opdat ze zich zouden kunnen vertalen in een burgerlijke verbintenis zodra zij door de schuldenaar worden uitgevoerd of door hem worden erkend. Volgens recente rechtspraak van het Hof van Cassatie blijft de verjaarde verbintenis bovendien bestaan als een natuurlijke. Het tweede en het derde lid bevatten de gevolgen. De betaling van de natuurlijke verbintenis kan niet als grondslag dienen voor een vordering tot teruggave. Bovendien moet de betaling vrijwillig en met volle kennis van zaken zijn verricht. De schuldenaar kan zich laten teruggeven wat hij door dwaling of onder dwang heeft gestort. Zoals aangegeven in de toelichting bij artikel 5.136, 3°, stemmen dwaling en dwang in de rechtspraak van het Hof van Cassatie die hier verankerd wordt, niet overeen met de wilsgebreken dwaling en geweld. Om elke verwarring te vermijden en in antwoord op de opmerkingen van de Raad van State, is de term “dwaling” vervangen door de term “vergissing”. De erkenning van een natuurlijke verbintenis is onderhevig aan dezelfde regels als de betaling van een natuurlijke verbintenis.

Artikel 5.3. Bronnen van verbintenissen

Definitie:

Verbintenissen ontstaan uit een rechtshandeling, uit een oneigenlijk contract, uit de buitencontractuele aansprakelijkheid of uit de wet.

Memorie van Toelichting:

Net zoals in artikel 1370 van het Burgerlijk Wetboek, geeft dit voorstel een inventaris van de bronnen van verbintenissen. Het ziet echter af van de betwistbare terminologie van het wetboek. Verbintenissen kunnen ontstaan uit een rechtshandeling, dit is een handeling die uitgaat van een of meer personen en die ertoe strekt rechtsgevolgen teweeg te brengen. Ze kunnen ook hun oorsprong vinden in een oneigenlijk contract (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking) of in de wet (onderhoudsverplichting, fiscale verplichting, enz.), met inbegrip, desgevallend, van internationale instrumenten die directe werking hebben in de interne rechtsorde. Het woord “wet” omvat ook de gewoonte en de algemene rechtsbeginselen; zo heeft het verbod op ongerechtvaardigde verrijking, dat voortaan in een wettekst wordt bevestigd, in oorsprong ingang gevonden als algemeen rechtsbeginsel.

Verbintenissen kunnen ook voortkomen uit de buitencontractuele aansprakelijkheid, wat met name overeenstemt met de huidige artikelen 1382 tot en met 1386bis van het Burgerlijk Wetboek: een verbintenis tot herstel ontstaat bijvoorbeeld ten laste van de dader van een persoonlijke fout door nalatigheid die een ander schade berokkent. De gewekte schijn of het gewettigd vertrouwen wordt niet als dusdanig gehuldigd als bron van verbintenissen of, in ruimere zin, van rechtsgevolgen. Het blijft immers moeilijk de afbakening ervan precies te bepalen, wat de rechtszekerheid zou kunnen schaden. Het Hof van Cassatie heeft deze figuur trouwens nog niet uitdrukkelijk gehuldigd als algemeen rechtsbeginsel, ondanks de wens van een deel van de; in twee recente arresten, gewezen inzake maritiem vervoer, wordt wel verwezen naar de “vertrouwensleer”, maar zonder die uitdrukkelijk te kwalificeren als algemeen rechtsbeginsel. Niettemin omvat het voorstel bijzondere toepassingen van het idee dat de schijn of het gewekte vertrouwen rechtsgevolgen teweeg kan brengen. Zo verankert het voorstel, het verbod op rechtsmisbruik dat toegepast kan worden bij de uitoefening van een recht dat objectief gezien onverenigbaar is met het gedrag van de titularis, waarmee hij het gewettigd vertrouwen beschaamt dat hij bij de ander deed ontstaan (art. 5.7). Voorts verankert het voorstel de figuur van de schijnvertegenwoordiging. (art. 5.6, § 4, lid 2). Overigens is de betaling gebeurd in handen van een schijnschuldeiser bevrijdend voor de schuldenaar (art. 5.272, lid 2, 3°). Ten slotte moet, in geval van foutief afbreken van de onderhandelingen, bij de vergoeding van het slachtoffer rekening worden gehouden met het verlies van de verwachte netto-voordelen van de niet-afgesloten overeenkomst wanneer het wettelijk vertrouwen was gewekt dat het contract noodzakelijkerwijs zou worden afgesloten (art. 5.21, lid 2).

Artikel 5.4. Rechtshandeling

Definitie:

De rechtshandeling is de wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan.
Een eenzijdige rechtshandeling is mededelingsplichtig wanneer zij een kennisgeving aan een of meerdere bepaalde personen vereist.

Memorie van Toelichting:

Het voorgestelde artikel 5.4 geeft een gemeenzaam aanvaarde definitie van de rechtshandeling. In antwoord op de opmerkingen van de Raad van State, wordt verduidelijkt dat de wilsuiting, enerzijds, en de intentie om rechtsgevolgen te doen ontstaan, anderzijds, wel degelijk twee onderscheiden vereisten vormen die afzonderlijk moeten worden geformuleerd. Aldus vormen bijvoorbeeld een gentlemen’s agreement of een belofte gedaan door een acteur op de scène in het kader van een voorstelling een wilsuiting, maar zonder de intentie om rechtsgevolgen te creëren, zodat zij in de regel geen rechtshandelingen vormen.

Artikel 5.5. Kennisgeving

Definitie:

Een kennisgeving is de mededeling verricht aan een of meerdere bepaalde personen. De kennisgeving bereikt de bestemmeling wanneer die ervan kennis neemt of daarvan redelijkerwijze kennis had kunnen nemen. De kennisgeving langs elektronische weg verricht, bereikt de bestemmeling hetzij wanneer die ervan kennis neemt, hetzij wanneer die er redelijkerwijze kennis had van kunnen nemen voor zover dat, in die laatste hypothese, die bestemmeling voorafgaandelijk het gebruik heeft aanvaard van het elektronisch adres of van een ander elektronisch communicatiemiddel dat de persoon die de kennisgeving verricht, heeft aangewend.

Memorie van Toelichting:

Dit Lid 1 definieert de kennisgeving. Het is wenselijk gebleken het begrip kennisgeving te definiëren, omdat de “kennisgeving” een belangrijke rol vervult in het hervormde Burgerlijk Wetboek. Enerzijds verankert het voorgestelde boek verschillende buitengerechtelijke sancties door middel van een kennisgeving (art. 5.62: buitengerechtelijke nietigverklaring; art. 5.88: buitengerechtelijke vervanging; art. 5.96: buitengerechtelijke ontbinding; art. 5.101: buitengerechtelijke prijsvermindering). Anderzijds onderwerpt het een beroep op een beëindigingsgrond aan een voorafgaande kennisgeving (art. 5.78: opzegging van een contract van onbepaalde duur). Andere figuren waar de kennisgeving een rol speelt, zijn met name: het voorkeurscontract (art. 5.28), de overdracht van schuldvordering (art. 5.253), de volkomen overdracht van schuld (art. 5.261) en de overdracht van contract (art. 5.267). Op verschillende plaatsen legt het voorstel een “schriftelijke” kennisgeving op. Het leek niet nodig om het oud artikel 2281 BW te hernemen. Het voorstel erkent immers uitdrukkelijk het principe van de functionele gelijkwaardigheid en bevat een functionele definitie van het geschrift en de handtekening (zie art. 5.34 en art. 8.1 van het Wetsontwerp houdende invoeging van Boek 8 “Bewijs” in het nieuw Burgerlijk Wetboek. (Kamer, doc. nr. 54-3349/1)). Voorts bepaalt artikel 5.5 het ogenblik waarop een kennisgeving de bestemmeling heeft bereikt. Het tweede lid bevestigt de geldende kennisnemingsleer. Deze leer bepaalt het ogenblik waarop een mededelingsplichtige eenzijdige rechtshandeling de bestemmeling heeft “bereikt”. Dit is nuttig onder meer voor artikelen 5.23 e.v. Het derde lid vindt zijn oorsprong in het feit dat het gebruik van e-mail om een verklaring over te maken aan de bestemmeling een risico van rechtsonzekerheid voor hem inhoudt. De kans bestaat immers dat de bestemmeling het e-mailadres niet meer gebruikt of dat de e-mail door antispamsoftware wordt tegengehouden. Er moet dus op worden toegezien dat de bestemmeling die zou kunnen worden verweten geen gevolg te hebben gegeven aan een e-mail (met mogelijke rechtsgevolgen tegen hem) wordt beschermd. Teneinde de risico’s rechtvaardig te verdelen, is het niet aan de bestemmeling om zich zorgen te maken om de goede ontvangst van het bericht, maar aan de verzender (die vrij is om aanvullende maatregelen te nemen, zoals de verzending van een aangetekende brief). Derhalve is het enkel wanneer het elektronisch adres is aanvaard dat het gemeen recht van de kennisnemingsleer wordt toegepast. Deze aanvaarding moet worden beperkt tot de context waarin ze is gegeven. Bij gebrek aan een dergelijke aanvaarding staat niets het gebruik van e-mail in de weg, maar moet de verzender een effectieve kennis bewijzen in hoofde van de bestemmeling opdat de rechtshandeling de bestemmeling bereikt en uitwerking krijgt. Het is dus in dit geval de verzender die het risico draagt (aangezien hij in voorkomend geval aanvullende maatregelen kan nemen om ze te voorkomen). Dezelfde beginselen gelden voor het gebruik van andere communicatiemiddelen dan een elektronisch adres. Omwille van de helderheid zijn de bewoordingen van het derde lid herzien, waarbij men zich gebaseerd heeft op de suggestie geformuleerd door de Raad van State. Er wordt verduidelijkt dat de begrippen “gerechtelijk elektronisch adres” en “adres van elektronische woonstkeuze”, gedefinieerd in artikel 32 van het Gerechtelijk Wetboek, niet aangepast zijn aan de materie van het burgerlijk recht en het contractenrecht in het bijzonder. Inderdaad, het gerechtelijk elektronisch adres wordt toegekend door de bevoegde autoriteit. Het burgerlijk recht moet daarentegen eveneens rekening houden met de mogelijkheid dat private elektronische adressen worden gebruikt. Het adres van elektronische woonstkeuze moet bovendien uitdrukkelijk worden vernieuwd voor elke betekening (artikel 32quater/1 van het Gerechtelijk Wetboek), wat niet aangepast is aan de noden van de contractuele praktijk.

Artikel 5.6. Vertegenwoordiging

Definitie:

1. Er is sprake van vertegenwoordiging wanneer een persoon een rechtshandeling verricht voor rekening van een ander. De vertegenwoordiging is onmiddellijk wanneer de vertegenwoordiger die rechtshandeling verricht in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde persoon. Ze is middellijk wanneer de vertegenwoordiger die handeling in eigen naam verricht, maar voor rekening van de vertegenwoordigde persoon.

2. Vertegenwoordiging vindt haar oorsprong in een rechtshandeling, een rechterlijke beslissing of de wet.

3. Bij onmiddellijke vertegenwoordiging brengt de door de vertegenwoordiger verrichte rechtshandeling rechtsgevolgen teweeg tussen de vertegenwoordigde en de derde. Bij middellijke vertegenwoordiging brengt de door de vertegenwoordiger verrichte rechtshandeling rechtsgevolgen teweeg tussen de laatstgenoemde en de derde.

4. Indien de vertegenwoordiger zijn bevoegdheden te buiten gaat bij onmiddellijke vertegenwoordiging, verbindt de rechtshandeling de vertegenwoordigde niet ten aanzien van derden, behalve als hij deze bekrachtigt. De bekrachtiging werkt terug tot op de datum waarop de rechtshandeling is verricht, onverminderd de door derden verkregen rechten.

De vertegenwoordigde is ook verbonden ten aanzien van de derde met wie de vertegenwoordiger heeft gehandeld, indien die derde rechtmatig heeft kunnen vertrouwen op de schijn van bevoegdheid waaraan de vertegenwoordigde vrijwillig zelfs zonder fout, heeft bijgedragen door deze te wekken of te laten voortbestaan.

Memorie van Toelichting:

Het Burgerlijk Wetboek omvat tal van bepalingen inzake het contract van lastgeving (artt. 1984 tot en met 2010). Dit contract is echter slechts een bijzondere toepassing van een bredere techniek, de vertegenwoordiging, waaraan in het wetboek geen algemene teksten zijn gewijd. Het voorgestelde artikel vult de leemte op door enkele verworvenheden uit de rechtsleer en de rechtspraak te bevestigen, zonder de materie volledig te regelen. De vertegenwoordiging heeft betrekking op de meest uiteenlopende rechtshandelingen (totstandkoming van een contract, ingebrekestelling, betaling, opzegging van een contract, bekentenis, enz.), vandaar dat dit artikel in dit inleidende gedeelte staat. De vertegenwoordiging kan ofwel onmiddellijk of volkomen zijn (dat is met name het geval bij de lastgevingsovereenkomst), ofwel middellijk of onvolkomen (wat met name het geval is bij naamlenings- en commissieovereenkomsten. Vertegenwoordiging kan zijn oorsprong vinden in een rechtshandeling, de wet (met inbegrip van de schijnvertegenwoordiging) of een rechterlijke beslissing (met inbegrip van een arbitrale beslissing). In paragraaf 3 worden de, eensgezind erkende, gevolgen bepaald van de vertegenwoordiging wanneer de door de vertegenwoordiger voltrokken rechtshandeling de hem toevertrouwde opdracht niet overschrijdt. Paragraaf 3 doet geen afbreuk aan de zakenrechtelijke gevolgen van de commissieovereenkomst. In paragraaf 4, die eigen is aan de onmiddellijke vertegenwoordiging, worden de gevolgen bepaald die gepaard gaan met het feit dat de vertegenwoordiger de grenzen van zijn bevoegdheden heeft miskend. Het eerste lid vloeit voort uit een veralgemening van artikel 1998 van het Burgerlijk Wetboek, inzake de lastgeving. Er wordt verduidelijkt dat het voorbehoud voor de rechten van derden de rechtspraak van het Hof van Cassatie verankert naar geldend recht.

Als de vertegenwoordiger zijn bevoegdheden overschrijdt, verbindt de rechtshandeling de persoon, die de vertegenwoordiger beweerde te vertegenwoordigen, niet. Niettemin moet voorbehoud worden gemaakt voor het geval waarin die persoon de rechtshandeling zou bekrachtigen. Er moet ook voorbehoud worden gemaakt voor het geval – geregeld in § 4, tweede lid – waarin de derde met wie de vertegenwoordiger heeft gehandeld, een gewettigd vertrouwen heeft kunnen stellen in een schijn van bevoegdheid, die kan worden toegerekend aan het al dan niet foutieve gedrag van de zogenaamd vertegenwoordigde persoon (uitbreiding naar alle mogelijke vormen van vertegenwoordiging van de rechtspraak van het Hof van Cassatie inzake de voorwaarden van de schijnlastgeving. . In antwoord op de opmerkingen van de Raad van State wordt verduidelijkt dat het vereiste dat de schijn toerekenbaar moet zijn aan een handeling die de schijnvertegenwoordigde vrijwillig heeft verricht, vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie verankert naar geldend recht. De correctiemechanismen geënt op de zaakwaarneming en de ongerechtvaardigde verrijking kunnen de derde eveneens ten goede komen.

Artikel 5.7. Verbod op rechtsmisbruik

Definitie:

1. Niemand mag misbruik maken van zijn recht.

2. Wie zijn recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, maakt misbruik van zijn recht.

3. De sanctie voor een dergelijk misbruik bestaat in de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de schade die het misbruik heeft berokkend.

Memorie van Toelichting:

De eerste en de tweede paragraaf van de bepaling verankeren het verbod op rechtsmisbruik en de definitie van het rechtsmisbruik die volgens vaste cassatierechtspraak worden gehanteerd sinds het mijlpaalarrest van 10 september 1971, uitgesproken in een buitencontractuele aangelegenheid. Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik werd meermaals bevestigd door het Hof van Cassatie buiten het contractenrecht. Het generieke criterium dat is opgenomen in de bepaling wordt ook door het Hof van Cassatie gehanteerd in talrijke arresten uitgesproken in het domein van het contractenrecht. Bij de beoordeling van de voorliggende belangen moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak. Voor de invulling van dat criterium wordt verwezen naar vaste rechtspraak. Er kan sprake zijn van rechtsmisbruik, zelfs wanneer het geviseerde recht van openbare orde is of van dwingend recht. Volgens de rechtspraak van het Hof is de gebruikelijke sanctie de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening. Die matiging kan zover gaan dat de rechter aan de titularis van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden. De sanctie voor rechtsmisbruik kan ook bestaan in het herstel van de door het misbruik veroorzaakte schade, met name in de vorm van een schadevergoeding. Het beginsel van het verbod op rechtsmisbruik kent talrijke toepassingen, waarvan sommige uitdrukkelijk verankerd worden in dit nieuw Burgerlijk Wetboek (bv. artikel 5.308, § 1, lid 1, inzake het recht op uitvoering in natura, artikel 5.97, inzake de buitengerechtelijke ontbinding van het contract, of artikel 5.122, inzake de vormen van restitutie). Het artikel 5.7 is in feite een bijzondere toepassing, in het verbintenissenrecht, van het algemeen rechtsbeginsel dat rechtsmisbruik verbiedt, beginsel dat ook toepassing vindt in andere rechtsdomeinen en op andere subjectieve rechten, zoals op het eigendomsrecht.

Het wetsvoorstel vindt u hier