Ondernemingsstrafrecht:
wat wijzigt er door boek I en boek II van het Strafwetboek?

Mr. Stijn De Meulenaer (Everest)

Webinar op dinsdag 11 juni 2024


Consumentenbescherming bij de verwerving
van financiële diensten: de laatste ontwikkelingen (optioneel met handboek)

Prof. dr. Reinhard Steennot (UGent)

Webinar op donderdag 30 mei 2024


Woninghuur in Vlaanderen en Brussel:
het antwoord op 25 praktijkvragen

Mr. Ulrike Beuselinck en mr. Koen De Puydt (Seeds of Law)

Webinar op dinsdag 27 augustus 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact inzake verzekeringen:
een analyse aan de hand van 10 knelpunten

Mr. Sandra Lodewijckx en mr. Pieter-Jan Van Mierlo (Lydian)

Webinar op vrijdag 26 april 2024


Het nieuwe Boek 6 en de impact
voor de bouw- en vastgoedsector:
10 aandachtspunten

Prof. dr. Kristof Uytterhoeven (Caluwaerts Uytterhoeven)

Webinar op dinsdag 23 april 2024


De invoering van Boek 6
en de impact voor de medische sector

Prof. dr. Christophe Lemmens (Dewallens & Partners)

Webinar op vrijdag 4 oktober 2024

De actio pauliana: maakt méér dan ongedaan (Corporate Finance Lab)

Auteur: Gillis Lindemans (Corporate Finance Lab)

Publicatiedatum: 29/06/2020

Cassatie over omvang aansprakelijkheid van derde-wederpartij bij paulianeuze overdracht

In een recent arrest (zie hier) preciseert het Hof van Cassatie de omvang van aansprakelijkheid gebaseerd op een actio pauliana of pauliaanse rechtsvordering (art. 1167 BW).

Met de (actio) pauliana kan een schuldeiser een rechtshandeling van zijn schuldeiser niet-tegenwerpelijk laten verklaren indien, vereenvoudigd gezegd, zijn schuldenaar die handeling intentioneel of minstens welbewust heeft verricht met benadeling van de verhaalsrechten van de schuldeiser. De schuldeiser moet de pauliana instellen tegen de derde-wederpartij van de benadelende rechtshandeling. Als de pauliana slaagt, is de aangevochten rechtshandeling niet-tegenwerpelijk aan de agerende schuldeiser (en enkel aan hem).

Bij een overdracht heeft die niet-tegenwerpelijkheid tot gevolg dat de agerende schuldeiser beslag mag leggen op het overgedragen goed bij de derde-wederpartij alsof dat goed zich nog in het vermogen van de schuldenaar bevindt. Als dergelijk verhaal op het overgedragen goed in natura niet meer mogelijk is – bv. wanneer een geldsom werd overgedragen – dan heeft de schuldeiser recht op een vergoeding van de aangesproken derde-wederpartij. Zo kan de schuldeiser de derde-wederpartij aanspreken uit hoofde van een onrechtmatige daad.[1]

Hypothetische recuperatie niet de maatstaf voor vergoeding…

Het besproken arrest oordeelt dat de aansprakelijkheid de derde-wederpartij in zo’n geval niét wordt begrensd door het bedrag dat die schuldeiser had kunnen recupereren als de schuldenaar de aangevochten rechtshandeling niet had verricht (zoals het arrest a quo nochtans had beslist). Dat oordeel gaat misschien in tegen de intuïtie: de schuldeiser lijdt immers inderdaad een nadeel indien hij slechter af is in de actuele situatie dan in de hypothese waarin zijn schuldenaar de rechtshandeling niet zou hebben gesteld.

Toch lijkt ons het oordeel van het Hof van Cassatie correct: de test voor het bestaan van schuldeisersbenadeling is hier niet zomaar gelijk te stellen met de maatstaf voor de omvang van de vergoedingsplicht van de derde. Een groot voordeel van de pauliaanse niet-tegenwerpelijkheid voor de agerende schuldeiser is immers net het relatieve karakter ervan: de schuldeiser hoeft bij paulianaverhaal geen rekening te houden met de andere (chirografaire) schuldeisers van zijn schuldenaar (noch met de chirografaire schuldeisers van de derde, overigens). Ook de schadevergoeding die de derde verschuldigd is aan de agerende schuldeiser staat dus niet zonder meer in functie van wat die schuldeiser zou hebben ontvangen bij samenloop met de andere schuldeisers van de schuldenaar (in dit geval in het kader van een vereffening).[2]

Het arrest a quo, dat uitging van het tegendeel, wordt volgens ons dan ook terecht verbroken.

… maar wat dan wel?

In zijn typische beknopte stijl overweegt het Hof dat de juiste maatstaf voor de vergoedingsaanspraak van de schuldeiser wél het bedrag van diens schuldvordering is. Die overweging lijkt ons evenwel iets té beknopt.

Enerzijds kent de aansprakelijkheid van de derde-wederpartij uit zijn aard een aantal bijkomende beperkingen:[3]

  • Zoals het Hof zelf in eerdere rechtspraak overwoog, kan de vergoeding vanwege de paulianeuze overdracht in principe niet hoger liggen dan de waarde van het overgedragen goed, ook als de schuldvordering van de agerende schuldeiser meer zou bedragen.[4]
  • Van het bedrag van de schuldvordering van de agerende schuldeiser moet in voorkomend geval ook het bedrag worden afgetrokken dat bij verhaal ten goede zou zijn gekomen aan schuldeisers met een zakelijke zekerheid (wat bij de overdracht van een geldsom evenwel weinig waarschijnlijk is).
  • Voorts moet, net zoals bij paulianaverhaal op het voorwerp in natura, rekening worden gehouden met het eventuele voordeel dat de agerende schuldeiser heeft genoten door de aangevochten rechtshandeling.

Anderzijds kan het bedrag van de vergoeding, indien gebaseerd op een fout van de derde, ook het bedrag van de schuldvordering van de agerende schuldeiser overstijgen. Een schadevergoedingsactie kan immers ook betrekking hebben op andere schade dan de directe vermogensverschuiving die de paulianeuze rechtshandeling heeft veroorzaakt. Als de paulianeuze rechtshandeling bijvoorbeeld het faillissement heeft veroorzaakt en daardoor bijkomende schulden heeft doen ontstaan of de schuldeiser extra kosten heeft opgeleverd, dan komen die uiteraard ook voor vergoeding in aanmerking.

Begrijpelijkerwijze heeft het Hof de bovenstaande bespiegelingen terzijde gelaten in het besproken arrest, aangezien die niet noodzakelijk waren voor het antwoord op de voorliggende rechtsvraag. Misschien had het Hof zich dan wel beter beperkt tot de overweging dat het arrest a quo een verkeerde maatstaf voor de vergoedingsplicht heeft gehanteerd, zonder zelf een ietwat te summiere alternatieve maatstaf aan te reiken.

Deze post is gebaseerd op G. LINDEMANS, Schuldeiser & rechtspersoon, Antwerpen, Intersentia, 2019, i.h.b. 17-18, nr. 14.

[1] Daarbij laten we voor doeleinden van deze bespreking even buiten beschouwing dat de pauliana op zich niet zomaar gelijk te stellen is met een aansprakelijkheidsvordering uit onrechtmatige daad (anders dan het Hof van Cassatie in zijn vaste rechtspraak aanneemt). Hoewel de pauliana op zich geen schadevergoedingsactie is, kan zij in ieder geval wel invulling geven aan een onrechtmatige-daadvordering tegen de derde-wederpartij als die een fout kan worden verweten. Zie bv. M.E. Storme, “Een aanvechtbare constructie. De pauliana in het arrest van 9 februari 2006” (noot onder Cass. 9 februari 2006), RW 2007-08, (1497) 1500, nr. 13; J. Vananroye en L. Mariën, “Fraus en schuldeisersbenadeling in het ondernemingsrecht” in A. De Boeck, I. Samoy, S. Stijns en R. Van Ransbeeck (eds.), Fraus omnia corrumpit: mogelijkheden en moeilijkheden in het privaatrecht, Brugge, die Keure, 2014, (107) 144, nr. 29.

[2] Zie E. DIRIX, “De vergoedende functie van de actio pauliana” (noot onder Cass. 15 mei 1992), RW 1992-93, (331) 332, nr. 5.

[3] Zie ook M.E. Storme, Zekerheden- en insolventierecht, II e.v., 2019, http://www.storme.be, 141 e.v.; G. LINDEMANS, “Ook een rechtspersoon mag waardig sterven. De pauliana tegen de splitsing van een insolvente vennootschap” (noot onder Kh. Gent (afd. Dendermonde) 28 november 2016), TRV-RPS 2017, (369) 376, nr. 18. Zie ook E. DIRIX, “De vergoedende functie van de actio pauliana” (noot onder Cass. 15 mei 1992), RW 1992-93, (331) 332, nr. 5-6.

[4] Zie Cass. 9 februari 2006, Arr.Cass. 2006, 338.

Lees hier het originele artikel